ECLI:NL:CRVB:2008:BC8677

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2959 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de arbeidskundige component

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats op 22 april 2005, waarbij het Uwv stelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 23 juni 2005 minder dan 15% was. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 4 november 2005. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij hij zich liet vertegenwoordigen door mr. A.E.G. de Jong. Betrokkene, de persoon wiens uitkering was ingetrokken, werd bijgestaan door mr. P.J. van der Meulen.

Tijdens de zitting op 13 februari 2008 heeft appellant aangevoerd dat de aanpassingen aan het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) voldoende onderbouwing bieden voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. Hij verwees naar rapporten van bezwaararbeidsdeskundigen die de geschiktheid van de functie van productiemedewerker textiel voor betrokkene onderbouwden. De Raad heeft vastgesteld dat de medische grondslag van de intrekking niet ter beoordeling stond, omdat betrokkene geen hoger beroep had ingesteld. De Raad oordeelde dat de arbeidskundige component van de beoordeling niet als een zelfstandig deelbesluit kan worden aangemerkt.

De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de intrekking van de WAO-uitkering niet wordt teruggedraaid, maar dat de rechtbank wel had moeten oordelen over de arbeidskundige grondslag. De Raad heeft appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 966,- bedragen, en heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 37,- aan betrokkene moet vergoeden. De uitspraak is gedaan op 26 maart 2008.

Uitspraak

06/2959 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 12 april 2006, 05/4741
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene]
(hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 26 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.G. de Jong. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. P.J. van der Meulen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 22 april 2005 heeft het Uwv de uitkering van betrokkene ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 23 juni 2005 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
Bij besluit van 4 november 2005, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 22 april 2005 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Ten aanzien van het arbeidskundige gedeelte van de schatting heeft de rechtbank, samengevat, geoordeeld dat met de aanpassingen die appellant heeft aangebracht in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) niet alle onvolkomenheden van dat systeem zijn opgeheven die de Raad in zijn uitspraken van
9 november 2004 (o.a. LJN: AR4719) heeft geconstateerd. Dit heeft de rechtbank tot de slotsom gebracht dat de onderhavige schatting een als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid ontbeert, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het arbeidskundig gedeelte van het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft daaraan toegevoegd dat appellant daarbij, gelet op de beperkingen van betrokkene in verband met haar allergieën, tevens aandacht zal moeten besteden aan de passendheid van de functie van productiemedewerker textiel. Tot slot heeft de rechtbank beslissingen gegeven op het verzoek om de vergoeding van de schade en over het griffierecht en de proceskosten.
Appellant heeft in zijn aanvullend beroepschrift, verkort weergegeven, aangevoerd dat met de aanpassingen die naar aanleiding van ’s Raads uitspraken van 9 november 2004 aan het CBBS zijn aangebracht, een zodanig niveau van verifieerbaarheid, inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is bereikt dat dit voldoende onderbouwing geeft voor een besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid. In een daarbij gevoegd rapport van 15 juni 2006 van de bezwaararbeidsdeskundige heeft deze nader toegelicht dat en waarom de functie van productiemedewerker textiel voor betrokkene passend is te achten. Bij brief van 18 juni 2007 heeft appellant een nieuwe Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 26 april 2007, opgesteld door de bezwaarverzekeringsarts, en een rapport van 21 mei 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige ingezonden, waarin naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006 (o.a. LJN: AY9971) een aanvullende motivering is gegeven ten aanzien van de belastbaarheid van betrokkene en de geschiktheid van de functies. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant verklaard dat de gronden van het hoger beroep over het aangepaste CBBS niet langer worden gehandhaafd, gelet op voormelde uitspraken van 12 oktober 2006. De gemachtigde heeft verzocht om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat in voormelde rapporten van 15 juni 2006 en 21 mei 2007, dit laatste rapport in samenhang bezien met de FML van 26 april 2007, voldoende is gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van betrokkene niet overschrijdt.
De Raad stelt vast dat, nu betrokkene geen hoger beroep heeft ingesteld en het hoger beroep van appellant zich uitsluitend richt tegen de aangevallen uitspraak voor zover deze ziet op de arbeidskundige grondslag van de intrekking van de WAO-uitkering, de medische grondslag van het besluit tot intrekking van de WAO-uitkering in hoger beroep niet ter beoordeling staat.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak onder meer beslist:
“verklaart het beroep gegrond en vernietigt het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit;”.
Zoals de Raad heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 16 maart 2005 (LJN: AT1852) is de arbeidskundige component van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet aan te merken als een zelfstandig deelbesluit en kan een besluit tot vaststelling van het recht op een WAO-uitkering dan ook niet in zoverre worden vernietigd.
De Raad overweegt voorts dat het Uwv in de genoemde rapporten van 15 juni 2006 en
21 mei 2007 voldoende heeft gemotiveerd waarom de in het kader van de WAO-beoordeling voor betrokkene geselecteerde functies haar belastbaarheid niet overschrijden, zodat deze functies aan de beslissing tot intrekking van de WAO-uitkering ten grondslag kunnen worden gelegd.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komen maar dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. In het voorgaande ligt besloten dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
Tot slot acht de Raad termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op
€ 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 966,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene het in eerste aanleg betaalde griffierecht van € 37,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en H.G. Rottier en
B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E. de Bree.
CVG