ECLI:NL:CRVB:2008:BC8567

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5633 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op bereikbaarheidsvergoeding tijdens compensatieverlof voorafgaand aan vervroegde uittreding

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin zijn beroep tegen een besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de vraag of appellant recht heeft op een vergoeding voor bereikbaarheidsdiensten tijdens zijn compensatieverlof, dat hij had opgenomen voorafgaand aan zijn vervroegde uittreding. Appellant was sinds 1970 werkzaam als ambtenaar en had toestemming gekregen om compensatie-uren te sparen voor langdurig verlof. In 2004 maakte hij gebruik van de 57+-regeling om vervroegd uit te treden, waarbij hij zijn opgespaarde compensatieverlof opnam.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant tijdens zijn compensatieverlof niet meer was ingeroosterd voor bereikbaarheidsdiensten, wat hem geen recht op vergoeding geeft. De Raad oordeelt dat het Algemeen Rijksambtenarenreglement geen mogelijkheid biedt voor vergoeding van bereikbaarheidsdiensten tijdens compensatieverlof, aangezien dit verlof niet gelijkgesteld kan worden met ziekte of vakantie. De Raad wijst erop dat appellant voldoende geïnformeerd was over de gevolgen van zijn keuze om compensatieverlof op te nemen en dat hij zelf de beslissing heeft genomen om vervroegd uit te treden.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van de minister terecht in stand gelaten, en de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten, zoals vermeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.C.F. Talman als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en M.C. Bruning als leden.

Uitspraak

06/5633 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 augustus 2006, 05/4144 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: minister)
Datum uitspraak: 27 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. W.J.F. Knoeff, advocaat te ’s-Gravenhage. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.A.S. Andela, werkzaam bij Vijverberg Juristen B.V. te Zoetermeer.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was sinds 1970 werkzaam als ambtenaar bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat, laatstelijk in de functie van specialistisch medewerker bij het [onderdeel]. In die functie verrichtte hij, evenals zijn collega’s, volgens een daartoe vastgesteld rooster bereikbaarheidsdiensten.
1.2. Aan appellant is bij besluit van 2 maart 1999 toestemming verleend om compensatie-uren te sparen, teneinde deze te zijner tijd op te nemen als langdurig verlof, eventueel voorafgaand aan vervroegde uittreding. Dat compensatieverlof diende een jaar tevoren aangevraagd te worden.
1.3. In februari 2004 deed zich voor appellant de mogelijkheid voor om met gebruikmaking van de zogeheten 57+-regeling vervroegd uit te treden per 1 december 2004. Van deze mogelijkheid heeft hij gebruik gemaakt. Hem werd tevens toegestaan het door hem opgespaarde compensatieverlof vanaf medio juni 2004 tot 1 december 2004 op te nemen. Dit leidde ertoe dat medio juni 2004 op de werkvloer afscheid van appellant is genomen. Toentertijd heeft hij ook van zijn leidinggevende vernomen dat hij, vanwege het door hem direct voorafgaand aan zijn ontslag opgenomen langdurige compensatie-verlof, werd uitgeroosterd van het verder vervullen van bereikbaarheidsdiensten.
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 9 mei 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft de minister de eerder genomen beslissing gehandhaafd om appellant gedurende de periode van het door hem opgenomen compensatieverlof geen vergoeding voor bereikbaarheidsdiensten te verstrekken.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. De Raad stelt voorop dat appellant gedurende de periode dat hij voorafgaand aan zijn ontslag compensatieverlof genoot ten gevolge van een wijziging in het rooster, waarover hij door zijn leidinggevende is ingelicht, niet meer was ingeroosterd voor bereikbaar-heidsdiensten. Collega’s van appellant die in een enkel geval op een compensatiedag een bereikbaarheidsdienst vervulden, deden dat ingevolge het rooster, zodat hun situatie reeds om die reden niet vergelijkbaar is met die van appellant.
3.2. Anders dan bij ziekte of vakantie het geval is, biedt het Algemeen Rijksambtenaren-reglement niet de mogelijkheid om ingeval van compensatieverlof een vergoeding toe te kennen vanwege bereikbaarheidsdiensten, die normaal gesproken verricht zouden zijn wanneer dat verlof niet zou zijn genoten. Zoals is vermeld in de toelichting op de ook door de rechtbank genoemde regeling van de minister van Binnenlandse Zaken van 25 november 1996, AD96/U1026, waarin het langdurig compensatieverlof is geregeld - deze regeling was indertijd bijgevoegd bij het onder rechtsoverweging 1.2. genoemde besluit van de minister van 2 maart 1999 - heeft compensatieverlof niet het karakter van vakantie, maar is het in feite te vergelijken met een zaterdag, zondag of andere roostervrije dag.
3.3. Appellant heeft aangevoerd dat hij ten onrechte door zijn werkgever niet is geïnformeerd over de financiële gevolgen van het niet inroosteren, zodat hij nu recht heeft op een bereikbaarheidsvergoeding. De Raad acht van belang dat de minister met zijn besluit van 2 maart 1999 en de daarbij gevoegde regeling appellant genoegzaam heeft geïnformeerd over het karakter van langdurig compensatieverlof. Voorts heeft appellant zelf de keus gemaakt om, vanwege het gunstige financiële aanbod, vervroegd uit te treden en direct daaraan voorafgaand het door hem opgespaarde compensatieverlof op te nemen, omdat dat anders zou vervallen. Vanwege zijn feitelijke vertrek werd hij dientengevolge uitgeroosterd voor bereikbaarheidsdiensten. De Raad acht het volstrekt onaannemelijk dat appellant geen gebruik zou hebben gemaakt van de mogelijkheid eerder uit te treden indien hij expliciet was gewaarschuwd dat hij gedurende zijn compensatieverlof geen recht zou hebben op bereikbaarheidsvergoeding. Gezien het vorenoverwogene moet de grief van appellant falen dat hij vanwege gebrekkige informatie van de zijde van de minister recht zou hebben op die bereikbaarheidsvergoeding.
3.4. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en M.C. Bruning als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2008.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) K. Moaddine.
BvW