ECLI:NL:CRVB:2008:BC8282

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-911 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de indicatie voor huishoudelijke verzorging en lichamelijke verzorging onder de AWBZ

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin het beroep tegen een besluit van de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ongegrond werd verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de indicatie voor huishoudelijke verzorging die door CIZ was vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 maart 2008 uitspraak gedaan. De Raad heeft vastgesteld dat appellante op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) was geïndiceerd voor huishoudelijke en persoonlijke verzorging, maar dat er geen bijzondere omstandigheden waren die extra uren voor huishoudelijke verzorging rechtvaardigden. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de rol van de echtgenoot van appellante, die door eczeem beperkt was in zijn werkzaamheden. De Raad concludeert dat de echtgenoot, ondanks zijn beperkingen, in staat was om de huishoudelijke taken te verrichten die niet door CIZ waren geïndiceerd. De grief van appellante dat het aantal geïndiceerde uren te laag was, werd verworpen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, omdat niet was gebleken van bijzondere omstandigheden die een hogere indicatie rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, S.R. Bagga.

Uitspraak

06/911 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 12 januari 2006, 05/680 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellante
en
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, gevestigd te Driebergen, (hierna: CIZ)
Datum uitspraak: 26 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.T.I. Oey, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M.A.W. Ketelaars, kantoorgenoot van mr. Oey. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater, werkzaam bij CIZ.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 5 februari 2002 is appellante ingevolge het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) tot 3 februari 2004 geïndiceerd voor huishoudelijke verzorging en lichamelijke verzorging voor 12 uur en 50 minuten respectievelijk 10 uur en 25 minuten per week.
1.2. Op 13 februari 2004 heeft appellante een aanvraag ingediend voor verlenging van deze indicatie. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft CIZ onderzoek ingesteld. Hierbij is onder meer een huisbezoek verricht waarbij met de echtgenoot van appellante, [naam echtgenoot] (hierna: de echtgenoot), is gesproken en waarbij informatie bij de huisarts over de echtgenoot is ingewonnen. Tijdens dit onderzoek is vastgesteld dat de echtgenoot sinds 2003 last heeft van eczeem, waardoor hij beperkt is bij het werken met water en zeep. Hij heeft pijnklachten en moet rusten. De echtgenoot verricht een aantal huishoudelijke taken, waaronder het doen van de boodschappen en de wasverzorging.
Bij het doen van de afwas draagt de echtgenoot handschoenen. Op grond van deze onderzoeksbevindingen is appellante bij besluit van 30 maart 2004 geïndiceerd voor huishoudelijke verzorging, klasse 4 (7 - 9,9 uur per week), over de periode van 4 februari 2004 tot en met 28 januari 2009, en voor persoonlijke verzorging, klasse 4 (7 - 9,9 uur per week), over de periode van 4 februari 2004 tot en met 28 januari 2009.
1.3. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 maart 2004, voor zover dat ziet op de indicatie voor huishoudelijke verzorging. Bij besluit van 21 februari 2005 heeft CIZ dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 februari 2005 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ voorzien burgemeester en wethouders erin dat in hun gemeente ten behoeve van de inwoners een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is, dat kosteloos besluit of een inwoner is aangewezen op een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg.
4.1.2. Artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ bepaalt dat aanspraak op zorg, aangewezen ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ, slechts bestaat indien en gedurende de periode waarvoor het bevoegde indicatieorgaan op een door de verzekerde ingediende aanvraag heeft besloten dat deze naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen.
4.1.3. Ingevolge artikel 2 van het Zorgindicatiebesluit wordt als vorm van zorg als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ onder meer aangewezen de zorg, bedoeld in artikel 3 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (hierna: Besluit).
4.1.4. Op grond van artikel 3 van het Besluit omvat huishoudelijke verzorging het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de verzekerde dan wel van de leefeenheid waartoe de verzekerde behoort, te verlenen door een instelling.
4.2.1. Bij de beantwoording van de vraag voor welke zorg appellante dient te worden geïndiceerd, hanteert CIZ het Werkdocument Gebruikelijke Zorg (hierna: Werkdocument) van oktober 2003 van de Landelijke Vereniging van Indicatie Organen. In het Werkdocument is onder meer het beleid neergelegd dat de leefeenheid van de zorgaanvrager zelf verantwoordelijk is voor het verrichten van de huishoudelijke taken. Indien de zorgaanvrager bij het verrichten van die taken geheel of gedeeltelijk uitvalt, wordt van gezonde volwassen huisgenoten verwacht dat zij die taken overnemen; ook dan wanneer die huisgenoten voltijds werken of studeren. Wel dient, ingevolge bijlage 3 van het Werkdocument, de indicatiesteller altijd te onderzoeken of er in individuele situaties moet worden afgeweken van de algemene regels. Eén van de redenen om dat te doen is dat degene van wie wordt verwacht dat hij taken overneemt, overbelast dreigt te geraken.
4.2.2. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 22 mei 2007 (LJN: BA6428) heeft overwogen is dit beleid, voor zover het inhoudt dat van een gezonde volwassen huisgenoot wordt verwacht dat hij de huishoudelijke taken van de verzekerde overneemt, tenzij er redenen zijn die daaraan in de weg staan zoals dreigende overbelasting van die huisgenoot, niet in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel.
4.3. Naar het oordeel van de Raad is niet gebleken dat de echtgenoot als gevolg van zijn eczeem niet in staat is om de huishoudelijke taken te verrichten die niet door CIZ zijn geïndiceerd. Het feit dat de echtgenoot blijkens de verklaring van zijn dermatoloog D.A.E. Heylen van 23 maart 2006 contact met water en zeep dient te vermijden leidt de Raad niet tot de conclusie dat de echtgenoot bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden geen (huishoud)handschoenen kan of mag dragen. Uit de gedingstukken is voorts niet gebleken dat bij de echtgenoot sprake is van een dreigende overbelasting.
4.4. De grief dat het aantal geïndiceerde uren voor huishoudelijke verzorging te laag is vastgesteld, omdat de huishoudelijke taken niet binnen de geïndiceerde uren kunnen worden verricht, kan niet slagen. Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een noodzaak bestaat tot extra toekenning van uren voor huishoudelijke verzorging. De door appellante overgelegde verklaring van 22 december 2005 van haar hulp in de huishouding doet hier niet aan af, nu deze hulp blijkens haar verklaring binnen de geïndiceerde uren voor huishoudelijke verzorging - ook - persoonlijke verzorging aan appellante verleent.
4.5. Uit het onder 4.3. en 4.4. overwogene vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.N.A. Bootsma en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2008.
(get.) R.M. van Male.
(get.) S.R. Bagga.
RB