ECLI:NL:CRVB:2008:BC8202

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2870 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering en de medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellante had een aanvraag ingediend voor een WAO-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was geweigerd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 maart 2008 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 15 februari 2008 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M. de Graaff.

De Raad heeft de medische beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts en de arbeidsdeskundige beoordeeld. De arbeidsdeskundige had vastgesteld dat de beperkingen van appellante, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), niet in de weg stonden aan het verrichten van soortgelijke werkzaamheden als die welke appellante voor haar ziekmelding had verricht. De Raad concludeert dat de door appellante overgelegde geneeskundige informatie de eerdere beoordeling bevestigt en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van de veronderstelling van afwezigheid van arbeidsongeschiktheid af te wijken.

De Raad oordeelt dat de verslechtering van de gezondheid van appellante na 5 juli 2003 niet relevant is voor de beoordeling van deze zaak. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met D.J. van der Vos als voorzitter en W.R. de Vries als griffier, en is openbaar uitgesproken op 28 maart 2008.

Uitspraak

06/2870 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante]
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 april 2006, 05/3978 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft bij brief van 23 september 2006 nadere stukken ingezonden. Het Uwv heeft een reactie van de bezwaarverzekeringsarts op die stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. de Graaff.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidend beroep is gericht tegen het besluit van 12 mei 2005 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Dat besluit strekt tot handhaving van de weigering om appellante per 5 juli 2003 een WAO-uitkering toe te kennen.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
De Raad gaat in zijn beoordeling uit van de volgende, tussen partijen niet in geschil zijnde, feiten.
Appellante was laatstelijk werkzaam als portier/telefoniste voor 18 uur per week.
Op 6 juli 2002 heeft zij zich ziek gemeld wegens voet- en enkelklachten. De behandelend orthopedisch chirurg heeft voor die klachten geen overtuigende afwijkingen kunnen vaststellen. Op 3 november 2004 is appellante medisch onderzocht. Zij heeft daarbij naast de voet- en enkelklachten aangegeven dat haar gezichtsvermogen is verminderd. Zij is verder onder psychiatrische behandeling. De voor appellante uit ziekte of gebrek voortvloeiende arbeidsbeperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De bezwaarverzekeringsarts heeft de juistheid van die lijst onderschreven.
De arbeidsdeskundige heeft een beschrijving gegeven van de laatstelijk door appellante verrichte werkzaamheden. Haar dienstverband was geëindigd. De in de FML aangegeven beperkingen staan volgens de arbeidsdeskundige niet in de weg aan het verrichten van soortgelijke werkzaamheden.
De Raad overweegt het volgende.
Het hoger beroep keert zich tegen de juistheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische beoordeling. De door appellante in hoger beroep overgelegde geneeskundige informatie bevestigt het beeld waarvan de (bezwaarverzekerings)arts bij het opstellen van de FML is uitgegaan. Uit die informatie blijkt, anders dan appellante meent, niet dat de in de FML aangegeven beperkingen op de in geding zijnde datum zijn onderschat. De arbeidsdeskundige heeft naar het oordeel van de Raad voldoende onderbouwd dat deze beperkingen niet in de weg staan aan het verrichten van soortgelijke werkzaamheden als die door appellante voorafgaand aan haar ziekmelding zijn verricht. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat dan de afwezigheid van arbeidsongeschiktheid wordt verondersteld. Bijzondere omstandigheden om van die veronderstelling af te wijken zijn niet gebleken.
De verslechtering in de gezondheid van appellante die na 5 juli 2003 is ontstaan, is voor de beoordeling in deze zaak niet van belang.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en
R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.