ECLI:NL:CRVB:2008:BC8140

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1874 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-schatting en arbeidsongeschiktheid van appellant

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had de WAO-uitkering van appellant herzien, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 35 tot 45%. De rechtbank oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts te betwisten. Appellant stelde dat hij niet in staat was om 24 uur per week te werken en dat zijn psychische klachten onvoldoende waren meegewogen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant feitelijk 24 uur per week werkzaam was en dat er sprake was van duurzame verdiencapaciteit. De Raad vond geen reden om de medische en arbeidskundige grondslag van de WAO-schatting te betwijfelen. De argumenten van appellant, waaronder de rapportage van psychiater D. Corstens, werden niet overtuigend geacht. De Raad concludeerde dat de verhoging van de uitkering per 12 september 2005 niet betekende dat appellant ook per 20 september 2004 recht had op een hogere uitkering.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij J. Brand als voorzitter fungeerde. De Raad achtte het hoger beroep ongegrond en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, zonder termen aanwezig te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/1874 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 20 februari 2006, 05/1487
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2008. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 21 juni 2005 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die laatstelijk was vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
15 tot 25%, herzien en bepaald dat appellants WAO-uitkering per 20 september 2004 wordt berekend naar een mate van arbeidongeschiktheid van 35 tot 45%.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanknopingspunten heeft gevonden om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts onjuist te achten, dan wel onzorgvuldig voorbereid of ondeugdelijk gemotiveerd. De rechtbank gaat er van uit dat appellant zijn werkzaamheden ten tijde in geding gedurende 24 uur per week verrichtte, dat hij op basis daarvan feitelijk inkomsten had en dat de bezwaararbeidsdeskundige terecht heeft overwogen dat een schatting op grond van de feitelijke verdiensten de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45% oplevert.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn (psychische) klachten en dat hij niet in staat is om 24 uur per week zijn werkzaamheden uit te oefenen.
Verder is naar voren gekomen dat het Uwv op 15 december 2006 appellants uitkering met ingang van 12 september 2005 heeft verhoogd naar 80 tot 100%. Appellant is van mening dat uit de rapportage van psychiater D. Corstens van 19 september 2006 blijkt dat hij ook in augustus 2004 volledig arbeidsongeschikt was.
De Raad overweegt als volgt.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant rond de datum in geding voor 24 uur per week werkzaam was en dat er feitelijk sprake was van duurzame verdiencapaciteit.
De Raad ontleent dit aan het rapport van bezwaararbeidsdeskundige J.A. Reijerse van
14 juni 2005. Blijkens dat rapport heeft appellant in een telefonisch contact met Reijerse aangegeven dat hij per datum in geding 24 uur per week werkzaam was in een functie op “F” niveau.
Namens de werkgever van appellant heeft T. van Dijk aan Reijerse gerapporteerd dat appellant werkzaam is op “F” niveau en dat er geen signalen binnen de belastingdienst zijn dat appellant niet voldoende zou functioneren gedurende 24 uur per week op
“F” niveau. Voorts blijkt uit de gedingstukken dat appellant tot 15 augustus 2005 heeft doorgewerkt. Dat appellant zelf minder tevreden is met zijn functioneren doet aan het voorstaande niet af.
Terecht heeft Reijerse dan ook de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald aan de hand van een vergelijking van het loonverlies dat optreedt door het vergelijken van het maatmaninkomen met het loon dat feitelijk verdiend is.
De Raad voegt daar nog het volgende aan toe.
Het feit dat aan appellant met ingang van 12 september 2005 een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend berekend naar de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse betekent niet dat hij ook per 20 september 2004 recht had op een dergelijke uitkering. De Raad wijst in dit verband op de rapportage van bezwaarverzekeringsarts J. Jonker van 25 januari 2008 waarin is aangegeven dat de verhoging van appellants uitkering per 12 september 2005 is gebaseerd op een medisch en arbeidskundig onderzoek gericht op die datum. Jonker is tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van nieuwe gezichtspunten met betrekking tot de thans in geding zijnde datum en geeft aan dat al zou er anders over appellants medische defecttoestand worden gedacht dan nog de praktische schatting prevaleert.
De Raad onderschrijft dit standpunt.
Het hoger beroep slaagt dus niet.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
JL