ECLI:NL:CRVB:2008:BC8114

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6116 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en deugdelijkheid van arbeidskundige motivering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de rechtsgevolgen van een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in stand zijn gelaten. Het Uwv had bij besluit van 30 september 2004 de WAO-uitkering van appellant herzien, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 15 tot 25%, in plaats van de eerder toegekende 80 tot 100%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond bij een besluit op 10 februari 2005. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 maart 2008 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit niet van een deugdelijke arbeidskundige motivering is voorzien. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt of het gebruik van een steekwagen de belasting op het aspect tillen zou reduceren. De Raad komt tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep, begroot op € 644,-, en het Uwv moet het betaalde griffierecht van € 103,- vergoeden aan appellant. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier, E. de Bree.

Uitspraak

05/6116 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 september 2005, 05/682 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.L.I.M. van Overloop, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. de Groot.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 30 september 2004 heeft het Uwv de ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekende uitkering, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, herzien en met ingang van
28 november 2004 vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Bij besluit van 10 februari 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv apellants bezwaar tegen het besluit van 30 september 2004 ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van
9 november 2004 (LJN: AR4716 e.v.), het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
Wat de medische aspecten van het bestreden besluit betreft, overweegt de Raad het volgende.
De Raad is van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig of onvolledig zou zijn geweest. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts een gericht lichamelijk onderzoek naar de afwijkingen en belastbaarheid van appellants rug hebben verricht. Verder heeft de Raad van belang geacht dat in de brief van behandelend orthopaedisch chirurg H.J.A. Kruls van 24 augustus 2004 is aangegeven dat er aan appellant zes weken na de op 16 april 2004 ondergane rugoperatie geen specifieke geboden of verboden waren opgelegd. Voorts heeft appellant geen medische informatie in het geding gebracht die een aanwijzing oplevert voor het bestaan van meer of andere beperkingen dan die door de (bezwaar)verzekeringsarts zijn aangenomen. De Raad is verder van oordeel dat door het Uwv voldoende is onderbouwd dat appellant op de datum in geding – 28 november 2004 – met arbeid belastbaar was, hoewel hij op dat moment in afwachting was van een tweede rugoperatie. Blijkens de brief van 24 januari 2005 van orthopaedisch chirurg Kruls en de rapportage van bezwaarverzekeringsarts P. van Muijen van 1 februari 2005 was eind januari 2005 nog niet bekend wanneer die operatie plaats zou gaan vinden. De Raad is daarom van oordeel dat artikel 2, tweede lid onder b van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in casu niet van toepassing is. De Raad stelt vast dat de tweede rugoperatie eerst op 18 november 2005 heeft plaatsgevonden. Ter zitting van de Raad is gebleken dat het Uwv appellant naar aanleiding van de als gevolg daarvan toegenomen arbeidsongeschiktheid met ingang van 16 december 2005 een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% heeft toegekend. Dit heeft echter naar het oordeel van de Raad geen betekenis voor de periode thans in geding.
Wat de arbeidskundige aspecten van het bestreden besluit betreft, overweegt de Raad het volgende.
In de zogenaamde Kritische Functionele Mogelijkhedenlijst (kFML) van 2 februari 2005 is door de bezwaarverzekeringsarts Van Muijen aangegeven dat appellant beperkt is op het aspect tillen en dragen. Volgens de kFML kan hij ongeveer 5 kilogram (kg) tillen of dragen, incidenteel tot 10 kg. De Raad ontleent aan de functiebeschrijving van de functie Chauffeur distributie (SBC-code 111230, functienummer 7239-0003-001) dat in die functie gedurende een werkdag van 8 uur, 5 maal per uur tot 10 kg moet worden getild (en 30 maal tot 5 kg). De bezwaararbeidsdeskundige Wijngaards merkt in de rapportage van 6 december 2005 op dat genoemde tilbelasting binnen de mogelijkheden van appellant blijft. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, acht de Raad dit standpunt van de bezwaararbeidsdeskundige onbegrijpelijk, nu appellant slechts incidenteel tot het tillen van gewichten tot 10 kg in staat wordt geacht door de bezwaarverzekeringsarts, te meer daar in de zogenaamde ‘Gebruikershandleiding CBBS voor verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen’ van het Uwv (versie november 2002) is aangegeven dat van een incidentele piekbelasting kan worden gesproken indien “een dergelijke belasting hooguit enkele keren per dag voorkomt”.
Dit wordt niet anders doordat de bezwaararbeidsdeskundige in genoemde rapportage heeft gesteld dat in de functie van chauffeur distributie gebruik kan worden gemaakt van een steekwagen. De Raad gaat aan die opmerking voorbij, omdat daarmee onvoldoende inzichtelijk wordt gemaakt of, en zo ja in welke mate, het gebruik van een steekwagen de belasting op het aspect tillen zou reduceren.
De Raad komt reeds op grond van het voorgaande tot het oordeel dat het bestreden besluit niet van een deugdelijke arbeidskundige motivering is voorzien. Hieruit volgt dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. De aangevallen uitspraak dient dan ook in zoverre te worden vernietigd. Het Uwv zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Met betrekking tot de proceskosten overweegt de Raad het volgende.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in heeft gelaten;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 103,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en H.G. Rottier en
B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E. de Bree.
JL