ECLI:NL:CRVB:2008:BC8090

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5157 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij haar WAO-uitkering werd ingetrokken. Appellante, die als verkoopster in een supermarkt werkte, was sinds 26 februari 1991 arbeidsongeschikt door arm- en rugklachten en psychische klachten. Na de wettelijke wachttijd ontving zij vanaf 27 februari 1992 een uitkering, die later door het Uwv werd ingetrokken op basis van een beoordeling die concludeerde dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep behandeld, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. G. Bakker. De Raad heeft rapporten van medisch adviseurs en deskundigen in overweging genomen, waaronder een rapport van D.J. Schakel, die appellante had onderzocht. Tijdens de zitting op 15 februari 2008 zijn beide partijen niet verschenen, maar hadden zij de Raad vooraf geïnformeerd.

De Raad heeft vastgesteld dat de medische beoordeling van de deskundigen, die de belastbaarheid van appellante vaststelden, correct was. De deskundige A. Coster heeft bevestigd dat appellante op de relevante datum in staat was om de haar voorgehouden functies te vervullen, ondanks haar klachten. De Raad heeft geen redenen gevonden om van de conclusies van de deskundigen af te wijken, en heeft het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank Groningen, die het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard, werd bevestigd.

Uitspraak

05/5157 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 24 juni 2005, 04/548
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. Bakker, werkzaam bij Rechtshulp Noord, hoger beroep ingesteld en een rapport van de medisch adviseur D.J. Schakel overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, alsmede een aantal rapportages van zijn bezwaararbeidsdeskundige en bezwaarverzekeringsarts.
Op verzoek van de Raad heeft een deskundige appellante onderzocht en daarvan verslag uitgebracht.
Appellante heeft haar standpunt nog bij een door de Raad op 24 januari 2008 ontvangen brief toegelicht en een aantal informatiebrieven ingezonden van specialisten bij wie zij onder behandeling is.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2008. Partijen zijn niet verschenen en hebben de Raad daarvan tevoren in kennis gesteld.
II. OVERWEGINGEN
Appellante was werkzaam als verkoopster in een supermarkt. Zij is op 26 februari 1991 voor dit werk uitgevallen als gevolg van arm- en rugklachten en psychische klachten. Aansluitend aan de wettelijke wachttijd werd aan haar met ingang van 27 februari 1992 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 8 oktober 2003 heeft het Uwv de uit hoofde van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO) aan appellante verstrekte uitkering met ingang van 17 november 2003 ingetrokken, onder overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
De rechtbank heeft ongegrond verklaard het beroep tegen het besluit van
13 april 2004 (hierna: het bestreden besluit), waarbij het tegen het besluit van
8 oktober 2003 gemaakte bezwaar ongegrond werd verklaard.
In hoger beroep heeft appellantes gemachtigde zijn in eerste aanleg aangevoerde grieven herhaald. In het bijzonder heeft hij naar voren gebracht dat zijn medische adviseur Schakel nu ook zelf appellante heeft onderzocht en dat uit diens rapport van
22 februari 2006 volgt, dat bij appellante zwaardere beperkingen moeten worden aangenomen bij de aspecten zitten, staan en lopen en bij de noodzakelijke afwisseling van deze aspecten. De gemachtigde heeft voorts gesteld dat de handklachten van appellante zijn onderschat. Tot slot heeft hij aangevoerd, dat de belastbaarheid van appellante met de aan de geselecteerde functies verbonden belasting op een aantal punten wordt overschreden, en dat geen afdoende verklaring is gegeven dat appellante deze functies desondanks moet kunnen verrichten.
De Raad heeft als onafhankelijke deskundige benoemd de revalidatiearts A. Coster, die met een rapport d.d. 31 augustus 2007 de Raad van verslag en advies heeft gediend. De deskundige heeft aangegeven zich te kunnen verenigen met de door de (bezwaar)verzekeringsartsen E.R. Berends en J.M. Fokke vastgestelde belastbaarheid van appellante zoals deze is vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst van
4 augustus 2003 en van oordeel te zijn dat appellante op de datum in geding, gelet op haar medische beperkingen, in staat was de haar voorgehouden functies te vervullen.
In de vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd.
Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de deskundige aandacht heeft besteed aan alle klachten van appellante, waaronder ook haar handklachten en zijn oordeel mede heeft gebaseerd op recente informatie van de orthopedische chirurg en reumatoloog bij wie appellante onder behandeling is. Zoals ook door de deskundige al in zijn rapport is aangegeven kunnen de recente internistische klachten bij de onderhavige beoordeling geen rol spelen, omdat deze ten tijde van de in dit geding relevante datum -17 november 2003- nog niet aanwezig waren. Om die reden leveren ook de kort voor de zitting van de Raad door appellante overgelegde brieven van de haar behandelende internist en uroloog geen reden om van voormeld uitgangspunt af te wijken.
Ook voor wat betreft de arbeidskundige onderbouwing van de schatting schaart de Raad zich, mede onder verwijzing naar hetgeen de door hem geraadpleegde deskundige over de passendheid van de functies heeft opgemerkt, achter het oordeel van de rechtbank.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
JL