ECLI:NL:CRVB:2008:BC8089

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5116 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag WAO-uitkering zonder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2005, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had eerder, op 30 juli 2001, een aanvraag van appellant om een arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de WAO afgewezen, omdat appellant vanaf 1 maart 1987 niet meer verzekerd was. Appellant had in 1984 en 1985 in Nederland gewerkt en ontving van 1986 tot 1989 een uitkering op basis van de Rijksgroepsregeling Werkloze Werknemers (RWW). Na zijn remigratie naar Marokko in 1989, heeft hij in 2001 opnieuw een aanvraag ingediend, die door het Uwv werd afgewezen.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag af te wijzen, omdat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die een andere beslissing rechtvaardigden. De Raad voor de Rechtspraak heeft deze overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep van appellant verworpen. De Raad concludeerde dat het Uwv in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken en dat de eerdere besluiten van het Uwv in rechte onaantastbaar waren geworden.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de beslissing van de rechtbank en er zijn geen proceskosten aan een van de partijen opgelegd. De uitspraak is gedaan op 27 maart 2008 door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter H.J. Simon, met H.J. de Mooij en M. Greebe als leden, en griffier A.C. Palmboom.

Uitspraak

05/5116 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2005, 04/2301 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 maart 2008.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 14 februari 2008. Voor appellant is verschenen M. el Attar. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Appellant heeft in 1984 en 1985 in Nederland gewerkt. Vanaf 1986 tot en met 1989 heeft hij een uitkering ontvangen ingevolge de Rijksgroepsregeling Werkloze Werknemers (RWW). In 1989 is appellant geremigreerd naar Marokko.
Bij besluit van 30 juli 2001 heeft het Uwv afwijzend beslist op een aanvraag van appellant om aan hem een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe te kennen wegens een eind 1988 ingetreden ziekte. Daartoe besloot het Uwv nadat gebleken was dat appellant vanaf 1 maart 1987 niet meer verzekerd was voor de WAO. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
Bij besluit van 19 september 2002 heeft het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 30 juli 2001 afgewezen.
Bij besluit van 28 november 2003 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 september 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard overwegende - kort gezegd - dat het Uwv op grond van het bepaalde in artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd was om de aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar het eerdere besluit van 30 juli 2001, nu appellant een nieuwe aanvraag heeft gedaan zonder daarbij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. De rechtbank overwoog voorts dat niet kon worden gezegd dat het Uwv in het onderhavige geval niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik had kunnen maken.
De Raad onderschrijft deze overwegingen en maakt deze tot de zijne. Hetgeen door appellant in hoger beroep naar voren is gebracht heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel. Het hoger beroep slaagt derhalve niet.
De Raad ziet geen aanleiding om een partij te veroordelen in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter en H.J. de Mooij en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2008.
(get.) H.J. Simon.
(get.) A.C. Palmboom.
AR120308