ECLI:NL:CRVB:2008:BC8087
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- H.G. Rottier
- B. Barentsen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WAO-schatting en medische grondslag van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de toekenning van een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant heeft in eerste instantie bezwaar gemaakt tegen een besluit van 9 januari 2004, waarin het Uwv weigerde hem een WAO-uitkering toe te kennen, omdat hij volgens het Uwv niet onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt was geweest vanaf 1 juni 2002. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 30 mei 2007 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en heeft het Uwv zich laten vertegenwoordigen door G.M.M. Diebels. De Raad heeft vastgesteld dat het onderzoek niet volledig was en heeft besloten het onderzoek te heropenen. Na aanvullende vragen aan het Uwv en reacties daarop, heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat appellant op 13 november 2003 is onderzocht door verzekeringsarts A.F. Malyar, die dossierstudie heeft verricht en informatie heeft opgevraagd bij de behandelaars van appellant. De bezwaarverzekeringsarts M. Carere heeft appellant ook gezien en heeft nieuwe informatie in haar beoordeling meegenomen.
De Raad concludeert dat appellant na de rugoperatie op 16 juli 2002 spoedig is hersteld en dat er vanaf 1 juni 2002 geen sprake is geweest van onafgebroken arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft geen gronden gevonden om aan de zorgvuldigheid van het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen te twijfelen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met Ch. van Voorst als voorzitter en H.G. Rottier en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van griffier E. de Bree.