ECLI:NL:CRVB:2008:BC8024

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1408 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot deelname aan de vrijwillige verzekering voor de ANW na beëindiging van de verplichte verzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 maart 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, geboren in 1926, ontving sinds 1 mei 1983 een pensioen op basis van de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW) en kreeg vanaf 1 juli 1991 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Op 13 november 2002 diende appellante een aanvraag in voor deelname aan de vrijwillige verzekering voor de AOW en/of de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft echter op 24 oktober 2003 medegedeeld dat appellante niet bevoegd was om deel te nemen aan de vrijwillige verzekering voor de ANW, omdat zij op 31 december 1999 niet verplicht verzekerd was voor de ANW op basis van haar AOW-pensioen.

De Svb heeft het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat door de rechtbank is onderschreven. De rechtbank oordeelde dat appellante niet eerder op de hoogte was van de mogelijkheid om zich aan te melden voor de vrijwillige verzekering, maar dat dit geen bijzondere omstandigheid was om van de wettelijke aanmeldingstermijn af te wijken. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat ingevolge artikel 63a van de ANW een gewezen verzekerde zich vrijwillig kan verzekeren over een periode van tien jaar, maar alleen als deze direct voorafgaand aan de vrijwillige verzekering ten minste een jaar verplicht verzekerd is geweest.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante vanaf 1 juli 1991 niet meer verplicht verzekerd was voor de volksverzekeringen, omdat haar AOW-pensioen minder was dan de norm van 35% van het minimumloon. Hierdoor was haar aanvraag voor deelname aan de vrijwillige verzekering te laat ingediend, aangezien deze meer dan een jaar na het einde van de verplichte verzekering was gedaan. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen termen aanwezig geacht om af te wijken van de wettelijke bepalingen.

Uitspraak

06/1408 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2006, 04/1307 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 27 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2008. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.S. van Zanten.
II. OVERWEGINGEN
Appellante, geboren in 1926, ontving sedert 1 mei 1983 een pensioen ingevolge de toenmalige Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW) in verband met het overlijden van haar echtgenoot. Met ingang van 1 juli 1991 is aan appellante een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van 18% van het maximale pensioenbedrag. Dit percentage is gebaseerd op de periode van 1 mei 1983 tot 1 juli 1991 waarin appellante verplicht verzekerd was voor de volksverzekeringen ingevolge haar AWW-pensioen.
Op 13 november 2002 heeft appellante een aanvraag ingediend voor deelname aan de vrijwillige verzekering voor de AOW en/of de Algemene nabestaandenwet (ANW).
Bij besluit van 24 oktober 2003 heeft de Svb aan appellante medegedeeld dat zij niet bevoegd is deel te nemen aan de vrijwillige verzekering voor de ANW omdat zij op grond van haar AOW-pensioen op 31 december 1999 niet verplicht verzekerd was voor de ANW.
Bij besluit op bezwaar van 9 maart 2004 heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 oktober 2003 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het standpunt van de Svb onderschreven en heeft, met betrekking tot de in beroep opgeworpen stelling dat appellante niet eerder op de hoogte was van de mogelijkheid om zich voor de vrijwillige verzekering aan te melden, voorts nog overwogen dat dit geen bijzondere omstandigheid is om van de dwingendrechtelijke bepalingen ter zake van de aanmeldingstermijn af te wijken.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 63a, eerste lid, van de ANW kan de gewezen verzekerde zich vrijwillig verzekeren over een periode van tien jaar, met ingang van de dag na de dag waarop de verplichte verzekering is geëindigd. De eerste zin is alleen van toepassing indien de gewezen verzekerde direct voorafgaande aan de periode van vrijwillige verzekering ten minste een jaar verplicht verzekerd is geweest.
Vanaf 1 mei 1983 was appellante op grond van haar AWW-pensioen verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen ingevolge artikel 1, eerste lid, sub k, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen van 19 oktober 1976, Stb. 1976, 557 (KB 557). Ingevolge artikel 28 van het daaropvolgende Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen van 1 juli 1989, Stb. 1989, 164 (KB 164) bleef appellante verplicht verzekerd op grond van het bepaalde in artikel 8 van dat KB 164, omdat zij een uitkering ontving van ten minste 35% van het minimumloon. Na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar is aan appellante een AOW-pensioen ter hoogte van 18% van het maximale pensioenbedrag toegekend, hetgeen minder is dan de eerder genoemde norm van 35% zoals bepaald in artikel 8. Hierdoor was appellante vanaf 1 juli 1991 niet meer verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen.
Ingevolge artikel 63b van de ANW dient aanmelding voor de vrijwillige verzekering te geschieden binnen een jaar na het einde van de verplichte verzekering. Het verzoek van appellante om deel te nemen aan de vrijwillige verzekering dateert van november 2002 en is derhalve ruim buiten de genoemde termijn van een jaar bij de Svb ingediend.
Appellantes grief dat zij zich niet eerder kon aanmelden omdat zij niet op de hoogte was van de mogelijkheid tot vrijwillige verzekering kan haar niet baten, nu - zoals ook de rechtbank heeft overwogen - onbekendheid met de wet geen grond oplevert om een bijzonder geval aanwezig te achten waardoor afgeweken zou moeten worden van de wettelijke aanmeldingstermijn. De Raad sluit zich derhalve aan bij het oordeel van de rechtbank dat de Svb appellante op grond van het bepaalde in artikel 63a van de ANW terecht niet bevoegd heeft geacht deel te nemen aan de vrijwillige verzekering.
Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter en H.J. de Mooij en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2008.
(get.) H.J. Simon.
(get.) A.C. Palmboom.
IJ100308