ECLI:NL:CRVB:2008:BC7756

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2887 WAO, 07/6327 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake herziening WAO-uitkering en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2006, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd gegrond verklaard. Het Uwv had eerder de WAO-uitkering van appellante, die was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, herzien naar 25 tot 35% met ingang van 20 februari 2004. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende had toegelicht waarom de functiebelasting de functionele mogelijkheden van appellante niet overschreed, en vernietigde het besluit van het Uwv.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het medisch onderzoek van het Uwv niet zorgvuldig was en dat de medische beperkingen niet correct waren vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft het hoger beroep echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat het Uwv na de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit op bezwaar had genomen, waarin het bezwaar van appellante wederom ongegrond werd verklaard. De Raad oordeelde dat het nieuwe besluit geheel in de plaats was getreden van het eerdere bestreden besluit, waardoor appellante geen belang meer had bij een beslissing op het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak.

De Raad heeft verder vastgesteld dat het Uwv van de juiste medische beperkingen is uitgegaan en dat de rapporten van Psychologisch Adviesbureau Lancée B.V. te oud zijn om relevante conclusies te trekken. De arbeidskundige component van de schatting werd voldoende toegelicht in het arbeidskundig rapport van 25 september 2006, en de Raad zag geen aanleiding om een medisch deskundige in te schakelen. De uitspraak werd gedaan op 26 maart 2008, waarbij de Raad de beslissing van de rechtbank bevestigde en het hoger beroep ongegrond verklaarde.

Uitspraak

06/2887 WAO, 07/6327 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2006, 04/4811 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.H. Blom, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en de Raad nadien een nieuw besluit op bezwaar van 28 september 2006 doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2008. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Blom. Het Uwv is verschenen bij gemachtigde
drs. F.A. Steeman.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 29 december 2003 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 20 februari 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Bij besluit van 13 september 2004, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 december 2003 ongegrond verklaard.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
De rechtbank heeft daarbij de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en geen aanleiding gezien om een (medisch) deskundige in te schakelen. Wat betreft de arbeidskundige kant van de schatting heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv ten aanzien van een aantal signaleringen bij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies onvoldoende heeft toegelicht waarom de functiebelasting de functionele mogelijkheden van appellante niet overschrijdt.
In hoger beroep bestrijdt appellante dat het medisch onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat de medische beperkingen correct zijn vastgesteld. Ter zitting van de Raad is (subsidiair) verzocht om inschakeling van een deskundige.
Het Uwv heeft berust in de aangevallen uitspraak en ter uitvoering hiervan een nieuw besluit op bezwaar genomen op 28 september 2006, waarbij het bezwaar wederom ongegrond is verklaard. Aan dit besluit is een arbeidskundig rapport van
25 september 2006 voorafgegaan, waarin de bezwaararbeidsdeskundige ten aanzien van alle signaleringen in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies nader heeft toegelicht waarom de functionele mogelijkheden van appellante niet worden overschreden.
De Raad overweegt als volgt.
Nu in het nadere besluit van 28 september 2006 niet wordt tegemoetgekomen aan het beroep van appellante tegen het bestreden besluit, wordt het hoger beroep ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht geacht tegen dit nadere besluit. De Raad stelt tevens vast dat dit nadere besluit geheel in de plaats is getreden van het bestreden besluit, zodat appellante geen belang meer heeft bij een beslissing op het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak. Dit brengt mee dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ter zake van het besluit van 28 september 2006 overweegt de Raad als volgt.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv van de juiste medische beperkingen is uitgegaan. Hetgeen in hoger beroep namens appellante is aangevoerd is niet onderbouwd met nadere (medische) gegevens en biedt de Raad onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen of tot het inschakelen van een medisch deskundige. De Raad merkt daarbij nog op dat de rapporten van 12 juni 1989 en 19 december 1990 van Psychologisch Adviesbureau Lancée B.V. omtrent de gezondheidstoestand van appellante te oud zijn om daaruit conclusies te kunnen trekken met betrekking tot de hier in geding zijnde datum 20 februari 2004.
Ten aanzien van de arbeidskundige component van de schatting oordeelt de Raad dat in het arbeidskundig rapport van 25 september 2006, in overeenstemming met de uitspraak van de Raad van 12 oktober 2006, LN: AY9971, voldoende is toegelicht waarom de functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn te achten.
Het beroep, voor zover dit geacht moet worden te zijn gericht tegen het besluit van
28 september 2006, is daarom ongegrond.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep dat gericht geacht wordt tegen het besluit van 28 september 2006 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en H.G. Rottier en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E. de Bree.
JL