ECLI:NL:CRVB:2008:BC7172

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/763 WWB, 07/4616 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontheffing van arbeidsverplichtingen onder de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 19 december 2006, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven werd gegrond verklaard. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had een ontheffing van arbeidsverplichtingen die tijdelijk was verleend. Het College had in eerdere besluiten de termijn van ontheffing gewijzigd, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank oordeelde dat het besluit van het College onvoldoende was gemotiveerd en dat er nader medisch onderzoek nodig was. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij op medische gronden voor een langere periode van verplichtingen vrijgesteld dient te worden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover deze is aangevochten. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het College onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de medische situatie van appellant. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de medische advisering niet consistent was en dat er een nader onderzoek nodig is. De Raad concludeert dat het nieuwe besluit van het College, dat appellant tot 1 juli 2009 ontheffing verleent, in rechte kan standhouden, maar dat ontheffing van arbeidsverplichtingen slechts tijdelijk kan worden verleend. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

07/763 WWB
07/4616 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 19 december 2006, 06/3616 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven (hierna: College)
Datum uitspraak: 18 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.H.M. Hest, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld en een nieuw besluit op bezwaar van 26 juni 2007 aan de Raad overgelegd.
Het College heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere stukken naar de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2008. Voor appellant is mr. Hest verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door H.L.P.M. van Helden, werkzaam bij de gemeente Eindhoven.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), sedert 29 september 2005 naar de norm voor gehuwden.
Bij besluit van 1 februari 2006 heeft het College, op basis van bij Aob Compaz ingewonnen en op 2 december 2005 uitgebracht medisch advies, besloten appellant tot 1 november 2007 ontheffing als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de WWB te verlenen van de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB en hem tot 1 februari 2007 geen traject aan te bieden.
Bij besluit van 11 juli 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 1 februari 2006 ongegrond verklaard onder wijziging van de termijn voor de gedeeltelijke ontheffing van 1 november 2007 naar 1 februari 2007.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht, het beroep tegen het besluit van 11 juli 2006 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het College opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. De gegrondverklaring van het beroep berust op het oordeel van de rechtbank dat het besluit van 11 juli 2006 onvoldoende is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert omdat geen nader medisch onderzoek is ingesteld. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat, nu in de rapportage van Aob Compaz de conclusie niet wordt gedragen door het onderliggende zogenoemde beperkingenprofiel, en voorts niet is gebleken dat Aob Compaz een vervolg heeft gegeven aan de mededeling van appellant dat hij nog onder behandeling is van een internist en een neuroloog, zodanig nader onderzoek niet achterwege had mogen blijven. Tevens achtte de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom appellant gedeeltelijk en slechts voor de duur van één jaar is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het College bij besluit van 26 juni 2007 opnieuw op het bezwaar van appellant beslist. Daarbij zijn de bezwaren gegrond verklaard en heeft het College appellant, op grond van een nader door Argonaut Advies op 2 april 2007 uitgebracht medisch advies, tot 1 juli 2009 ontheffing verleend van de verplichtingen bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB. De Raad stelt vast dat, nu daarmee niet geheel is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant, het geding in hoger beroep, gelet op de artikelen 6:18 en 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, zich mede uitstrekt tot dit nieuwe besluit.
In reactie op dit besluit blijft appellant bij zijn standpunt dat hij op grond van zijn medische situatie tenminste voor vijf jaar van die verplichtingen vrijgesteld dient te worden.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De aangevallen uitspraak
De Raad volgt niet de grief van appellant dat door het oordeel van de rechtbank het standpunt van het College dat appellant definitief niet bemiddelbaar is naar regulier werk, op losse schroeven is komen te staan. De aangevallen uitspraak dient naar het oordeel van de Raad zo te worden verstaan dat de rechtbank de medische advisering op dit punt als niet (geheel) consistent heeft beoordeeld en het onderzoek niet volledig heeft geacht. Gelet daarop en mede gezien de betwisting door appellant van het door Aob Compaz vastgestelde beperkingenprofiel, heeft de rechtbank een nader medisch onderzoek nodig geoordeeld. Daaruit leidt de Raad niet af dat de rechtbank de hiervoor bedoelde conclusie op zichzelf als onjuist heeft beschouwd. De stelling van appellant dat de rechtbank de omvang van het geding heeft miskend treft dan ook geen doel.
Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
Het besluit van 26 juni 2007
De Raad is van oordeel dat met dit nieuwe besluit op bezwaar op juiste wijze uitvoering is gegeven aan de opdracht die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gegeven.
Niet gebleken is dat het onderliggend advies van Argonaut Advies wat de wijze van totstandkoming of wat de inhoud ervan betreft niet deugdelijk zou zijn. Het besluit om appellant van alle verplichtingen in de zin van artikel 9, eerste lid, van de WWB te ontheffen spoort met dit advies.
Met betrekking tot de duur van de ontheffing overweegt de Raad als volgt. Voorop staat dat ontheffing van de arbeidsverplichtingen ingevolge artikel 9, tweede lid, van de WWB slechts tijdelijk verleend kan worden. Gelet daarop en in aanmerking genomen het re-integratie-advies van Argonaut Advies, waarin wordt aangegeven dat er in het geval van appellant, die erg beperkt is in zijn sociaal functioneren, voldoende reden is voor een traject van sociale activering, acht de Raad het niet onjuist of onredelijk dat het College de termijn van ontheffing niet verder in de tijd heeft gelegd. Voor zover appellant zich erover heeft beklaagd dat medische onderzoeken bezwaarlijk voor hem zijn merkt de Raad op dat, als te zijner tijd opnieuw een medisch onderzoek nodig wordt geoordeeld, dit niet hoeft te betekenen dat ook feitelijk weer een uitgebreid lichamelijk en/of psychologisch onderzoek wordt gedaan, zoals dat ook in onderhavig onderzoek door Argonaut Advies niet het geval is geweest.
Op grond van het vorenstaande is de Raad van oordeel dat het nieuwe besluit op bezwaar van 26 juni 2007 in rechte kan standhouden.
Proceskosten
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 26 juni 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en A.B.J. van der Ham en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.J. van der Veen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2008.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) R.J. van der Veen.
IJ