ECLI:NL:CRVB:2008:BC7152

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4590 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling peiljaar voor hoge eigen bijdrage AWBZ

In deze zaak gaat het om de vraag welk jaar als peiljaar moet worden beschouwd voor de berekening van de hoge eigen bijdrage in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Betrokkene, geboren in 1909, is sinds 11 september 2005 opgenomen in een zorginstelling. Appellante, de onderlinge waarborgmaatschappij Menzis Zorgverzekeraar U.A., heeft de hoge eigen bijdrage van betrokkene vastgesteld op € 604,11 per maand, met ingang van 11 maart 2006, op basis van het inkomen in het peiljaar 2004. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar appellante heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank Groningen heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat appellante bij de berekening van de eigen bijdrage had moeten uitgaan van het geïndexeerde bijdrageplichtig inkomen in het peiljaar 2003. Appellante is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de berekening van de hoge eigen bijdrage inderdaad moet plaatsvinden op basis van het peiljaar 2004, zoals appellante heeft aangevoerd. De Raad oordeelt dat de aanspraak op zorg door betrokkene voortdurend tot gelding wordt gebracht en dat het jaar 2006 het jaar is waarin de hoge eigen bijdrage voor het eerst verschuldigd is.

De Raad concludeert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het peiljaar 2003 moet worden gehanteerd. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van betrokkene wordt ongegrond verklaard. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

07/4590 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de onderlinge waarborgmaatschappij Menzis Zorgverzekeraar U.A., gevestigd te Groningen, als rechtsopvolgster van de onderlinge waarborgmaatschappij Geové zorgverzekeraar U.A. (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 25 juni 2007, 06/1040 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
[Betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
appellante
Datum uitspraak: 12 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft [naam schoonzoon], schoonzoon van betrokkene, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2008. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.G.M. Bosma, werkzaam bij appellante. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene, geboren [in] 1909, is sinds 11 september 2005 opgenomen in instellingen als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Eerst tijdelijk in een verzorgingshuis in Groningen en, vanaf maart 2006, in een verzorgingshuis in Grootegast.
1.2. Bij besluit van 28 februari 2006 heeft appellante de - hoge - eigen bijdrage van betrokkene als bedoeld in het Bijdragebesluit zorg (hierna: het Besluit) met ingang van 11 maart 2006 vastgesteld op € 604,11 per maand.
1.3. Bij besluit van 12 juni 2006 heeft appellante het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 28 februari 2006 ongegrond verklaard. Hieraan ligt het standpunt ten grondslag dat ingevolge artikel 6 van het Besluit bij de berekening van het bijdrageplichtig inkomen voor de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage met ingang van 11 maart 2006 dient te worden uitgegaan van het inkomen in het peiljaar 2004.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 12 juni 2006 gegrond verklaard en het besluit van 12 juni 2006 vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante bij de berekening van de eigen bijdrage met ingang van 11 maart 2006 ingevolge artikel 7 van het Besluit had dienen uit te gaan van het geïndexeerde bijdrageplichtig inkomen in het peiljaar 2003.
3. Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Kort samengevat is aangevoerd dat het peiljaar, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit, het tweede kalenderjaar is, voorafgaande aan het jaar waarin de verzekerde zijn aanspraak op zorg tot gelding brengt. Appellante is van mening dat betrokkene jaarlijks haar zorg opnieuw tot gelding brengt. Dat betrokkene (ook) in 2005 haar zorg tot gelding heeft gebracht, staat los van de omstandigheid dat betrokkene met ingang van 11 maart 2006 een hoge eigen bijdrage is verschuldigd en dientengevolge 2006 het jaar is waarin betrokkene haar zorg (opnieuw) tot gelding brengt. Bij de berekening van het bijdrageplichtig inkomen voor de vaststelling van de hoge eigen bijdrage dient dan ook te worden uitgegaan van het peiljaar 2004.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit draagt de verzekerde van 18 jaren of ouder bij in de kosten van de zorg, verleend door een instelling.
4.1.2. In artikel 4 van het Besluit is bepaald hoeveel de bijdrage voor de ongehuwde verzekerde die gedurende het etmaal in een instelling verblijft, per maand bedraagt. Dit is de zogenoemde hoge eigen bijdrage.
4.1.3. In afwijking van artikel 4 van het Besluit is in artikel 14 van het Besluit bepaald hoeveel de bijdrage voor de ongehuwde verzekerde gedurende de eerste zes maanden van verblijf in een instelling, per maand bedraagt. Dit is de zogenoemde lage eigen bijdrage.
4.1.4. Ingevolge artikel 5 van het Besluit wordt de eigen bijdrage jaarlijks opnieuw berekend voor de periode van de eerste dag van januari tot en met de eenendertigste dag van de daaropvolgende maand december.
4.1.5. De hoogte van de hoge eigen bijdrage als bedoeld in artikel 4 van het Besluit wordt met toepassing van artikel 6 van het Besluit vastgesteld. Artikel 6, eerste lid, van het Besluit bepaalde ten tijde van belang dat het bijdrageplichtig inkomen als volgt wordt berekend:
a. het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde verzekerde onderscheidenlijk de gehuwde verzekerden tezamen wordt verminderd met de door die verzekerde onderscheidenlijk die verzekerden verschuldigde of ingehouden belasting;
b. op het met toepassing van onderdeel a berekende bedrag worden in mindering gebracht:
1º. 15% van de redelijkerwijs te verwachten netto-opbrengst van in het lopende kalenderjaar verrichte arbeid, van een loon- of salarisdoorbetaling wegens ziekte of van een uitkering ingevolge de Ziektewet;
2º. zak- en kleedgeld, premies voor een ziektekostenverzekering, een jonggehandicaptenkorting, een ouderenkorting of extra vrijlatingen, een en ander volgens bij ministeriële regeling te bepalen regels.
4.1.6. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Besluit geschiedt de jaarlijkse herziening, bedoeld in artikel 5 van het Besluit, met toepassing van artikel 6 van het Besluit, met dien verstande dat het bedrag dat ingevolge het eerste lid, onderdeel a, van artikel 6 is vastgesteld, slechts geïndexeerd wordt.
4.1.7. De hoogte van de lage eigen bijdrage als bedoeld in artikel 14 van het Besluit wordt met toepassing van artikel 15, eerste lid, van het Besluit vastgesteld.
4.1.8. Ingevolge artikel 15, derde lid, van het Besluit wordt het met toepassing van artikel 14 en het eerste lid vastgestelde bedrag voor de jaarlijkse herziening, bedoeld in artikel 5 van het Besluit, slechts geïndexeerd. Deze indexering geschiedt met toepassing van het indexpercentage.
4.1.9. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit wordt verstaan onder peiljaar:
Het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de verzekerde zijn aanspraak op zorg tot gelding brengt.
4.2. Het geschil tussen partijen betreft de vraag welk jaar als peiljaar moet worden beschouwd voor de berekening van de hoge eigen bijdrage per 11 maart 2006.
4.3. Anders dan betrokkene meent, brengt een verzekerde die is opgenomen in een AWBZ-instelling, zijn aanspraak op zorg voortdurend tot gelding. Betrokkene is per 11 maart 2006 voor het eerst de hoge eigen bijdrage verschuldigd. Het voor de vaststelling van die eigen bijdrage van belang zijnde bijdrageplichtig inkomen wordt berekend op de wijze die is omschreven in artikel 6 van het Besluit. Aangezien op 11 maart 2006 het jaar 2006 het jaar is waarin de zorg door haar wordt genoten en dus de aanspraak op zorg tot gelding wordt gebracht, dient op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit het jaar 2004 als peiljaar te worden aangemerkt voor de berekening van het bijdrageplichtig inkomen als bedoeld in artikel 6 van het Besluit.
4.4. Daaraan doet niet af dat de in artikel 5 van het Besluit bedoelde jaarlijkse herziening van de hoge eigen bijdrage per 1 januari van elk jaar ingevolge artikel 7 van het Besluit in beginsel gebaseerd moet worden op het - geïndexeerde - inkomen dat is genoten in een jaar dat is gelegen vóór het peiljaar. De vaststelling van de hoge eigen bijdrage per
11 maart 2006 betreft immers geen jaarlijkse herziening, maar een eerste vaststelling van de hoge eigen bijdrage.
4.5. De Raad ziet geen aanknopingspunten voor het door de rechtbank gegeven oordeel dat de berekening van het bijdrageplichtig inkomen éénmalig is, en wel in het kader van de vaststelling van de lage eigen bijdrage. Daarvoor acht de Raad van belang, dat zowel ten aanzien van de lage eigen bijdrage als ten aanzien van de hoge eigen bijdrage een specifieke regeling is opgenomen voor de eerste berekening (artikel 6 respectievelijk de artikelen 14 en 15, eerste lid, van het Besluit) en voor de jaarlijkse herziening (artikel 5 juncto artikel 7 respectievelijk artikel 15, tweede en derde lid, van het Besluit) van de eigen bijdrage. Dit leidt ertoe dat zowel bij de eerste berekening van de lage eigen bijdrage en als bij de eerste berekening van de hoge eigen bijdrage het peiljaar (opnieuw) moet worden bepaald aan de hand van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit.
4.5.1. Gelet op het bovenstaande is appellante terecht uitgegaan van het peiljaar 2004 voor de berekening en vaststelling van de hoge eigen bijdrage met ingang van 11 maart 2006.
4.6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2008.
(get.) R.M. van Male.
(get.) R.L. Rijnen.
IJ