[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 december 2005, 05/233 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 maart 2008
Namens appellant is door mr. E.G.W. Hendriks, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2008. Appellant is in persoon verschenen. Het Uwv was niet vertegenwoordigd.
Bij besluit van 18 juni 2004 heeft het Uwv geweigerd om aan appellant - in aansluiting op het einde van de wachttijd van 52 weken - een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen onder overweging dat hij per 1 april 2004 minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van gelijke datum heeft het Uwv bijgevolg tevens geweigerd appellant per gelijke datum en om dezelfde reden als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) aan te merken.
Bij besluit van 24 januari 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen die beide besluiten van 18 juni 2004 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit, wat de beide onderdelen betreft, ongegrond verklaard.
Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - het volgende overwogen.
Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit heeft zij geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat appellant meer dan wel anders beperkt was op de datum in geding dan het Uwv in navolging van de (bezwaar)verzekeringsarts heeft aangenomen. Haar is niet gebleken dat het Uwv niet alle feiten en omstandigheden met betrekking tot de gezondheidstoestand van appellant in zijn beoordeling heeft betrokken. Dienaangaande merkt zij nog op dat ook zij geen reden heeft om te twijfelen aan de objectiviteit dan wel deskundigheid van dr. H.M.J. Dom, Fellow vaatchirurgie in het Atrium Medisch Centrum te Heerlen, wiens schrijven van 30 december 2004 door het Uwv in de beoordeling is betrokken. Evenmin biedt het in beroep ingebrachte schrijven van fysiotherapeut C.J. Saglibene aanknopingspunten voor een ander oordeel. De rechtbank kan zich verenigen met het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts van 25 augustus 2005.
Zij kan zich eveneens verenigen met het oordeel van het Uwv dat appellant op de datum in geding wederom in staat moest worden geacht tot het verrichten van zijn maatgevende arbeid als zelfstandig ondernemer. De omstandigheid dat appellant vanwege een looptraining geen arbeid kan verrichten, althans niet full-time kan werken, doet aan haar oordeel niet af. In dit verband acht zij, evenals het Uwv, van belang dat appellant als zelfstandig ondernemer over zijn eigen arbeidstijden kan beslissen.
Nu appellant in volle omvang in staat wordt geacht zijn eigen werkzaamheden te hervatten, is de rechtbank van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant op de datum in geding geen relevant verlies aan verdienvermogen (meer) had in de zin van de WAZ en dat er bijgevolg ook geen gronden zijn om appellant in aansluiting op het einde van de wachttijd als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet REA aan te merken.
In hoger beroep heeft appellant verwezen naar de gronden zoals door hem ingediend in bezwaar en beroep. Tevens zijn door hem in geding gebracht: een verklaring van fysiotherapeut Saglibene van 22 februari 2006, een ‘decursus poli’ van dr. R. Welten van 20 januari 2005, een ‘decursus poli’ van dr. Dom van 22 april 2004 en een verklaring van fysiotherapeut F.E. Héman van 20 augustus 2006.
Op deze stukken heeft de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv, K. Corten, gereageerd in haar rapporten van 13 april 2006 en 5 september 2006. Op zijn beurt heeft appellant gereageerd bij schrijven van 13 november 2006, gevolgd door een reactie van bezwaarverzekeringsarts Corten van 28 november 2006.
Ter zitting van de Raad is gebleken dat appellant zich met name gegriefd voelt door het standpunt van het Uwv dat het - met de intensieve looptraining gepaard gaande - tijdsbeslag geen beletsel hoeft te vormen voor een voltijdse werkweek. Appellant heeft ter zitting - onder overlegging van de brochure “Looptraining: lopen, lopen, lopen” (uitgegeven door de Vereniging van Vaatpatiënten) - uitgelegd dat deze looptraining hem dagelijks ongeveer vier tot zes uren kost. Hij is van mening dat het Uwv dit tijdsbeslag heeft onderschat en daarom ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen.
De Raad is van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor een urenbeperking onvoldoende medische grond is.
Daartoe overweegt hij het volgende.
Naar aanleiding van de verklaring van de fysiotherapeut Saglibene van 22 februari 2006 heeft de bezwaarverzekeringsarts Corten overleg gevoerd met drs. S. Nicolai, arts-onderzoeker vaatchirurgie, Atrium Medisch Centrum te Heerlen. Deze heeft - aldus Corten in haar rapport van 13 april 2006 - meegedeeld dat de algemene adviezen de volgende zijn: 3 keer per dag lopen, waarbij men circa 3 keer, per keer, loopt tot aan/door de pijngrens heen. Uitgaande van een pijnvrije loopafstand van - ten tijde in geding - circa 600 meter, moet appellant dus per keer circa 3 maal 600 meter lopen. Dit beslaat ongeveer een half uur per dag, 3 maal per dag. Voor een zo goed mogelijk resultaat van de looptraining wordt in de genoemde brochure van de Vereniging voor Vaatpatiënten geadviseerd na het bereiken van de pijnvrije loopafstand door te lopen totdat men niet meer verder kan en moet rusten. De dan afgelegde afstand is de maximale loopafstand. Op deze manier loopt men dagelijks (3 maal 3 =) 9 keer de maximale loopafstand.
De Raad neemt hierbij in aanmerking dat in de ‘decursus poli’ op 22 april 2004 door dr. Dom is vermeld dat appellant maximaal 60 minuten loopt, hetgeen meer is dan voorheen, en dat er progressie is. Rond de datum in geding liep appellant dus maximaal 3 uren per dag.
Met het Uwv is de Raad van oordeel dat deze destijds met de looptraining gemoeide tijdsinvestering het verrichten door appellant van full-time werkzaamheden als zelfstandige niet in de weg behoefde te staan. Daarbij neemt de Raad ook in aanmerking dat appellant als zelfstandige zijn arbeidstijden - toch in ieder geval in aanzienlijke mate - zelf kan beïnvloeden, ook al doet hij uitsluitend zaken met ondernemers in verband waarmee hij zijn telefonische acquisitie moet plegen tussen 08.30 en 18.00 uur. Dat appellant er door veel trainingsarbeid te verrichten in de loop der tijd in is geslaagd zijn pijnvrije loopafstand en daarmee ook zijn maximale loopafstand aanzienlijk te verlengen, zoals ook door fysiotherapeut Héman in zijn brief van 20 augustus 2006 wordt bevestigd, is bewonderenswaardig, maar doet aan dit oordeel niet af, nu het in dit geding - het zij hier herhaald - slechts kan gaan om de stand van zaken op 1 april 2004, zoals ook door de bezwaarverzekeringsarts Corten in haar reacties van 5 september 2006 en 28 november 2006 terecht is benadrukt.
Ter zitting van de Raad heeft appellant met een beroep op de uitspraak van de rechtbank Almelo van 13 januari 2006 (LJN: AU9709) gesteld dat het Uwv niet heeft voldaan aan de eisen van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid wat het door hem gehanteerde Claim Beoordelings- en Borgings Systeem (CBBS) betreft. Het beroep van appellant op die uitspraak slaagt niet, zulks gelet op de met betrekking tot die materie nadien door de Raad gedane zogeheten CBBS-2-uitspraken van 12 oktober 2006 (o.a. LJN: AY9971), waarnaar de Raad zich hier verwijzing veroorlooft.
Ook overigens heeft de Raad geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde medische beperkingen van appellant. Het Uwv heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat appellant per 1 april 2004 in staat moet worden geacht zijn eigen werkzaamheden als zelfstandige te verrichten.
Gelet op het bovenstaande faalt het hoger beroep in de WAZ-zaak en daarmee tevens in de Wet REA-zaak. Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2008.
(get.) G.J.H. Doornewaard.