Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 1 december 2005, 05/913 (hierna: aangevallen uitspraak)
Datum uitspraak: 19 februari 2008
1. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. E.M. Mulder, advocaat te Joure, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door A.D. de Grave, werkzaam bij de gemeente Heerenveen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. K.E. Wielenga, advocaat te Joure.
1.1. Betrokkene heeft een lichamelijk gehandicapte zoon, [J.], geboren 1 oktober 1999. [J.] lijdt aan fibula aplasie, hetgeen een standsafwijking en een ontwikkelingsstoornis van zijn rechterbeen, enkel en voet tot gevolg heeft. In verband met deze handicap heeft betrokkene in november 2001 ten behoeve van [J.] bij appellant een aanvraag om aanpassing van de woning aan de [adres 2] te De Knipe ingediend. Daarbij is aangegeven dat [J.] tussen zijn vierde en vijftiende levensjaar diverse operaties moet ondergaan, waardoor hij langere periodes rolstoelgebonden zal zijn. De woning is volgens betrokkene niet geschikt voor rolstoelgeberuik en bovendien beperkt in de ruimte op de begane grond.
1.2. Bij besluit van 7 februari 2002 heeft appellant deze aanvraag op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) afgewezen, omdat [J.] op dat moment geen ergonomische belemmeringen ondervond in het gebruik van de woning en de gevraagde voorziening niet langdurig noodzakelijk was.
1.3. Betrokkene heeft vervolgens op 30 september 2002 met financiële hulp van familie [adres 1] aangekocht. Deze woning is volgens betrokkene wel geschikt voor rolstoelgebruik, althans daarvoor geschikt te maken.
1.4. Op 7 januari 2003 heeft betrokkene ten behoeve van [J.] bij appellant een aanvraag om aanpassing van het sanitair in de woning aan de [adres 1] ingediend. Daarbij is aangegeven dat de situatie dusdanig verslechterd is dat besloten is tot amputatie van [J.]s rechterbeen onder de knie. Tevens is verzocht om een tegemoetkoming in de kosten van de verhuizing van de woning aan de [adres 2] naar de woning aan de [adres 1]. De amputatie heeft in maart 2003 plaatsgevonden.
1.5. In het kader van deze aanvraag heeft appellant Argonaut B.V. om advies gevraagd. In het advies van Argonaut van 4 februari 2003 is aangegeven dat [J.] ergonomische belemmeringen ondervindt in het gebruik van de woning aan de [adres 1] en dat aanpassing van de natte cel en de toilet en enkele gelijkvloerse drempels nodig zijn om deze belemmeringen op te heffen.
1.6. Appellant heeft Bouw Consultancy Nederland B.V. (BCN) om een nader advies gevraagd. Uit het rapport van 17 november 2003 blijken twee opties van aanpassing van de natte cel en de toilet mogelijk. De goedkoopste optie kost € 15.012,92.
1.7. Bij besluit van 15 december 2003 heeft appellant de aanvraag van betrokkene om woningaanpassing afgewezen. Daarbij heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de kosten van de aanpassing van het sanitair zijn begroot op € 15.012,92, zodat een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing naar een aangepaste of goedkoper aan te passen woning de goedkoopste adequate voorziening is. De aanvraag om een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten is door appellant eveneens afgewezen.
1.8. Bij besluit van 30 maart 2004 heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 15 december 2003 ongegrond verklaard, omdat betrokkene is verhuisd van een inadequate naar een andere inadequate woning en er geen aanleiding is om de hardheidsclausule toe te passen.
1.9. Bij de uitspraak van 15 maart 2005, nr. 04/541, heeft de rechtbank - met bepalingen over het griffierecht en de proceskosten - het beroep van betrokkene tegen dit besluit gegrond verklaard en het besluit van 30 maart 2004 vernietigd. Daarbij is overwogen dat na de aankoop van de woning aan de [adres 1] een nieuwe medische situatie is ontstaan, omdat op 6 december 2002 door de behandelend arts van [J.] is besloten tot amputatie van zijn rechteronderbeen. Appellant is daarom gehouden om deze nieuwe situatie te toetsen aan de omstandigheden in en van de woning aan de [adres 1]. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.10. Bij besluit van 20 april 2005 heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 15 december 2003 opnieuw ongegrond verklaard. Daarbij heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de kosten van de aanpassing van de woning aan de [adres 1] zijn begroot op € 15.012,92, zodat een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing naar een adequate of goedkoper adequaat te maken woning de goedkoopste adequate voorziening is. Deze kosten bedragen € 3.200,--. Appellant heeft geen reden gezien om de hardheidsclausule toe te passen, omdat op korte termijn een gesch[adres 3]oning aan de [adres 3] beschikbaar is. In de buurt van deze woning zijn twee basisscholen. De afstand van Heerenveen-Zuid naar De Knipe is maar enkele kilometers en de verhuizing leidt niet tot een aantasting van het sociale netwerk van [J.] dat noodzakelijk is in verband met het overwinnen van de belemmeringen die [J.] ondervindt bij het normale gebruik van de woning.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over het griffierecht en de proceskosten - het beroep van betrokkene tegen het besluit van 20 april 2005 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daarbij is allereerst overwogen dat het geschil beperkt is tot de weigering van de woningaanpassing. Naar het oordeel van de rechtbank doen zich dusdanig zwaarwegende omstandigheden voor dat appellant een uitzondering op het verhuisprimaat had moeten maken. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat betrokkene en zijn gezin in 2003 al eerder verhuisd waren in verband met de handicap van [J.], dat de slaapkamer van [J.] en de badkamer op de begane grond zijn gelegen, dat de woning zich naast zijn school bevindt en dat aan een nieuwe verhuizing naar de op een afstand van 8,3 km van de huidige woning gelegen woning aan de [adres 3] in Heerenveen-Zuid diverse negatieve sociale en financiële consequenties zijn verbonden.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd en betrokkene heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de standpunten van partijen zal, voor zover van belang, hierna bij de beoordeling worden ingegaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van onder meer woonvoorzieningen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten. Ingevolge artikel 3 van de Wvg moeten deze voorzieningen verantwoord, dat wil zeggen doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht zijn. In artikel 2, eerste lid, van de Wvg is voorts bepaald dat het gemeentebestuur met inachtneming van hetgeen bij en krachtens de Wvg is bepaald, bij verordening regels dient vast te stellen.
4.1.2. Ter uitvoering van de in artikel 2, eerste lid, van de Wvg neergelegde opdracht heeft de raad van de gemeente Heerenveen de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Heerenveen (hierna: Verordening).
vastgesteld.
4.1.3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Verordening kan de door burgemeester en wethouders te verstrekken woonvoorziening bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van onder meer verhuizing en inrichting (onderdeel a) en woningaanpassing (onderdeel b).
4.1.4. Ingevolge artikel 2.5, vierde lid, van de Verordening kan een gehandicapte voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing in aanmerking worden gebracht indien de financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate oplossing is (het zogenoemde verhuisprimaat).
4.1.5. Ingevolge artikel 2.5, vijfde lid, van de Verordening kan worden afgezien van het verhuisprimaat indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders verhuizing:
a. naar een voor de gehandicapte betaalbare woonruimte niet binnen een redelijke termijn te realiseren is;
b. de dure woningaanpassing naar verwachting ook een langdurige oplossing zal zijn;
c. leidt tot aantasting van het sociale netwerk van de gehandicapte dat noodzakelijk is in verband met het overwinnen van de belemmeringen die de gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van de ruimte.
Ingevolge artikel 2.5, zesde lid, van de Verordening wordt het verhuisprimaat niet toegepast indien de kosten van woningaanpassing minder bedragen dan een door burgemeester en wethouders vast te stellen maximum. Dit was ten tijde in geding vastgesteld op € 7.000,--, waarbij een marge van 2,5% wordt gehanteerd.
4.1.6. In de gemeentelijke beleidsregels (Hoofdstuk 6 van het Handboek WVG) staat vermeld dat als redelijke termijn waarbinnen de verhuizing moet plaatsvinden een termijn van één jaar geldt en dat in het besluit op de aanvraag aandacht besteed moet worden aan een indicatie van de concrete mogelijkheden om binnen de gestelde termijn te verhuizen naar een andere woning.
Ingevolge hoofdstuk 6, paragraaf 6.2. van de gemeentelijke beleidsregels spelen bij de beslissing om het verhuisprimaat al dan niet toe te passen de volgende factoren een rol:
- de aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woonruimten;
- kostenvergelijking;
- afwegingen op het gebied van de volkshuisvesting;
- de snelheid waarmee het woonprobleem opgelost kan worden;
- sociale omstandigheden – aanwezigheid van mantelzorg;
- integrale afweging verschillende Wvg-voorzieningen: wonen, vervoer, rolstoelen;
- de werksituatie;
- de woonlastenconsequenties;
- is de gehandicapte huurder of eigenaar van de woonruimte;
- de wil van de gehandicapte om te verhuizen.
Onder 4.6 (van de beleidsregels) worden de sociale omstandigheden toegelicht: “Denk aan binding die de gehandicapte heeft met de buurt (de tijd dat de gehandicapte in die buurt woont), de aanwezigheid van familie en/of vrienden, de mantelzorg die door de verhuizing wegvalt, de aanwezigheid en afstand tot verschillende voorzieningen”.
Onder 4.10 (van de beleidsregels) staat onder meer vermeld dat verhuizen vanuit een koopwoning meer consequenties heeft dan vanuit een huurwoning, zowel in emotionele als in financiële zin. Tevens wordt aangegeven dat een aangepaste koopwoning naar alle waarschijnlijkheid minder kans heeft om voor hergebruik (bedoeld: door een gehandicapte) in aanmerking te komen. Dit kan opgelost worden door bij de toekenning van de voorziening als voorwaarde op te nemen dat een voornemen tot verkoop gemeld wordt bij appellant.
4.2. Volgens de rechtspraak van de Raad (zie LJN AA8798 en LJN ZB8980) is het zogenoemde primaat van verhuizing in beginsel niet in strijd met de uit de artikelen 2 en 3 van de Wvg voortvloeiende zorgplicht om verantwoorde woonvoorzieningen voor gehandicapten te bieden. Er kunnen zich echter dusdanig zwaarwegende omstandigheden voordoen, dat het toepassen van dat verhuisprimaat in strijd komt met de in de artikel 3 van de Wvg neergelegde zorgplicht om verantwoorde voorzieningen te bieden, zodat een uitzondering op dat primaat moet worden gemaakt.
4.3. Appellant onderkent het in 4.2 overwogene. Voor appellant vormt het primaat van verhuizing het uitgangspunt. Bij de afweging tussen aanpassen of verhuizen wordt echter niet alleen rekening gehouden met de kosten van de woningaanpassing, maar ook met andere - onder 4.1.5 en 4.1.6 genoemde - factoren. Afweging hiervan heeft appellant tot de conclusie gebracht dat er geen reden is om af te wijken van het verhuisprimaat.
4.4. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat alle omstandigheden van dit geval dwingen tot een uitzondering op het verhuisprimaat. De Raad heeft daarvoor het volgende van belang geacht.
4.4.1. Betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat appellant in 2003 de mogelijkheid van verhuizing naar een andere woning niet heeft overwogen en ook geen andere woning heeft aangeboden, terwijl op grond van de Verordening eerst de mogelijkheid van een verhuizing moet worden bekeken. De in een later stadium aangeboden woning is volgens betrokkene bovendien niet volledig aangepast.
4.4.2. Appellant erkent dat pas na de uitspraak van de rechtbank van 15 maart 2005, waarbij het besluit op bezwaar van 30 maart 2004 door de rechtbank is vernietigd, de mogelijkheid van een verhuizing is overwogen.
4.4.3. Betrokkene heeft op 7 januari 2003 de aanvraag om woningaanpassing ingediend en deze is op 15 december 2003 afgewezen. Daarbij is niet het verhuisprimaat gesteld en evenmin is van de zijde van appellant de mogelijkheid van een verhuizing naar een meer aangepaste woning besproken met betrokkene. Er is in die fase ook geen concrete woning aangeboden. Dat is pas gebeurd bij het besluit op bezwaar van 20 april 2005. De Raad is van oordeel dat mitsdien niet is komen vast te staan dat voor appellant binnen een redelijke termijn een adequaat huisvestigingsalternatief voorhanden was.
4.4.4. Door betrokkene is voorts gewezen op onder meer de volgende omstandigheden:
-De Knipe is een klein dorp waar het gezin zich in een sociaal netwerk beweegt. andere zoon als [J.] met zijn moeder naar een van de behandelaars gaat, en Vanuit dat netwerk wordt veel hulp geboden, zoals bij de opvang van zijn bij het vervoer van [J.] naar de revalidatie-instelling Lyndesteijn te Beetsterzwaag.Van deze hulp zijn in hoger beroep verklaringen overgelegd.
-[J.] komt op een leeftijd dat hij zich bewust wordt van zijn - zichtbare - handicap en dit moet leren accepteren. Hij heeft daarvoor hulp van een kinderpsycholoog. Door de GGZ is aangegeven dat het voor hem vanessentieel belang is een bekende/overzichtelijke, gestructureerde en stabieleomgeving vast te houden.
-De vier jaar oudere broer van [J.] is gebaat bij een eigen stabiele sociale omgeving, gelet op de problemen die verband houden met het feit dat hij is geboren met een hazelip en daaraan al 11 maal is geopereerd.
-Als verhuisd zou worden naar de woning aan de [adres 3] moeten beide kinderen van betrokkene naar een nieuwe basisschool. Gezien de handicap is het voor [J.] moeilijk om nieuwe vrienden te maken.
-De school is vrijwel naast de woning aan de [adres 1] gelegen. Bij problemenwordt [J.] door de conciërge naar huis gebracht. Ook hiervan is in hoger beroep een verklaring van de conciërge overgelegd.
-[J.] heeft de rolstoel dagelijks nodig om naar bed te gaan en om in bad te gaan.Daarnaast is [J.] ook geregeld grote delen van de dag afhankelijk van zijn rolstoel, met name als de stomp geïrriteerd is of de prothese moet wordenaangepast.
-De met de verhuizing naar de woning aan de [adres 1] gemoeide kosten bedroegen € 48.469,-- en deze investering zal hij bij verkoop van de woningkwijt zijn.
4.4.5. Het standpunt van appellant komt er op neer dat van [J.], gezien zijn jonge leeftijd, gevergd kan worden dat hij verhuist. Ook zijn handicap leidt niet tot een dermate sterke afhankelijkheid van zijn omgeving dat hij niet zou kunnen verhuizen. Bovendien zou hij op zijn oude school kunnen blijven. In het kader van het sociale netwerk wordt alleen rekening gehouden met mantelzorg die betrekking heeft op AWBZ-zorg. Deze zorg wordt door de ouders geboden en daar komt bij verhuizing geen verandering in. De handicap van [J.] is voorts niet dusdanig dat hij voortdurend in zijn bewegingsvrijheid is beperkt. Twee à drie keer per jaar zal [J.] aangewezen zijn op zijn rolstoel. De kosten van de verhuizing acht appellant aan de hoge kant begroot. Maar overigens kunnen deze worden bestreden uit de door waardestijging veroorzaakte hogere verkoopprijs.
4.4.6. Bij de afweging of verhuizing een verantwoorde voorziening is, dienen alle relevante omstandigheden te worden betrokken. Appellant heeft daarbij naar het oordeel van de Raad onvoldoende gewicht toegekend aan de door de buurt geboden hulp, de nabijheid van de school en de behoefte aan stabiliteit voor beide kinderen alsmede aan het feit dat in verband met de handicap begin 2003 ook al een verhuizing heeft plaatsgevonden. In het kader van de vereiste afweging ziet de Raad ook geen aanknopingspunten voor een beperking van wat onder een sociaal netwerk moet worden verstaan tot mantelzorg ter vervanging van AWBZ-zorg.
4.4.7. Tegenover deze omstandigheden plaatst appellant de kosten die op de algemene middelen zouden drukken als de woning aan de [adres 1] op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wvg zou worden aangepast. Doordat een koopwoning wordt aangepast zal in de toekomst (na verkoop van de aangepaste woning) hoogstwaarschijnlijk niet voortdurend gebruik worden gemaakt van de aangebrachte voorzieningen.
4.4.8. Deze argumenten acht de Raad van onvoldoende gewicht om in dit geval toepassing van het verhuisprimaat te rechtvaardigen. Het gaat hier om een overschrijding van de grens die voor het verhuisprimaat is gesteld met € 8.000,-- en in de beleidsregels staat als oplossing vermeld voor het gevaar dat bij eventuele verkoop de aangepaste woning niet beschikbaar zou zijn voor een gehandicapte, dat bij de toekenning van de voorziening de voorwaarde kan worden opgenomen dat een voornemen tot verkoop aan de gemeente wordt gemeld.
4.4.9. Hetgeen onder 4.4 tot en met 4.4.8 is overwogen leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet, gelet op het voorgaande, aanleiding om appellant op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, met dien verstande dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 644,-- te betalen door de gemeente Heerenveen;
Bepaalt dat van de gemeente Heerenveen een recht van € 414,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken op 19 februari 2008
(get.) R.M. van der Male.