ECLI:NL:CRVB:2008:BC5892
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- B. Barentsen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv om geen WAO-uitkering toe te kennen, ongegrond werd verklaard. Appellant, die op 16 september 2003 met schouderklachten uitviel als export assistent, heeft in hoger beroep betoogd dat er onvoldoende medisch onderzoek is verricht naar zijn klachten. Hij stelt dat er geen lichamelijke verklaring is voor zijn klachten en dat er nader onderzoek door een (bezwaar)verzekeringsarts noodzakelijk was. De Raad voor de Rechtspraak heeft het hoger beroep behandeld en vastgesteld dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen voor nader onderzoek naar de gezondheidstoestand van appellant op de relevante datum.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het Uwv geen aanleiding had om nadere medische informatie in te winnen of om een lichamelijk onderzoek te laten verrichten. De Raad concludeert dat de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig hebben gehandeld en dat er geen medische informatie is gepresenteerd die de bevindingen van deze artsen in twijfel trekt. De Raad heeft ook de verklaringen van de huisarts en de behandelende psychiater in overweging genomen, maar deze gaven geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De Raad heeft de beslissing van het Uwv om de WAO-uitkering te weigeren, bevestigd, en oordeelt dat er geen termen zijn voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten.