[appellant], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 9 februari 2006, 05/654 (hierna: aangevallen uitspraak)
de onderlinge waarborgmaatschappij Menzis Zorgverzekeraar U.A. te Leeuwarden, als rechtsopvolger van de onderlinge waarborgmaatschappij Geové U.A. (hierna: Menzis)
Datum uitspraak: 4 maart 2008
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, werkzaam bij Rechtshulp Noord, vestiging Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft appellant naar aanleiding van het verweerschrift een nadere reactie gegeven.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 13 februari 2008, waar partijen met voorafgaand bericht niet zijn verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren op 19 januari 1931, is sinds 2 februari 2004 opgenomen in Zorgcentrum Pelsterhof te Groningen, een instelling in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2. Bij besluit op bezwaar van 22 april 2005 heeft Menzis het besluit waarbij met ingang van 2 augustus 2004 een - hoge - eigen bijdrage is vastgesteld van € 673,21 per maand gehandhaafd. Daarbij is onder verwijzing naar - onder meer - het op de AWBZ gebaseerde Bijdragebesluit zorg uitgegaan van het verzamelinkomen van appellant in het jaar 2002 van € 13.380,-- en in dat jaar door hem verschuldigde belastingen van € 650,--.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
22 april 2005 ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het door Menzis gehanteerde verzamelinkomen niet juist is vastgesteld en dat er te weinig aan belasting is afgetrokken.
3.2. Menzis heeft aangegeven dat is uitgegaan van de van de Belastingdienst verkregen gegevens over het verzamelinkomen en de verschuldigde belastingen in het peiljaar 2002.
3.3. In de nadere reactie heeft appellant aangegeven dat het hem niet duidelijk is hoe het verzamelinkomen en de verschuldigde belastingen zijn vastgesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, eerste volzin van de AWBZ, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang, hebben verzekerden aanspraak op zorg ter voorkoming van ziekten en ter voorziening in hun geneeskundige behandeling, verpleging en verzorging.
4.1.2. Artikel 6, vierde lid, van de AWBZ luidde ten tijde van belang als volgt: “Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de aanspraak op zorg slechts tot gelding kan worden gebracht indien de verzekerde bijdraagt in de kosten daarvan. De bijdrage kan verschillen naar gelang de groep waartoe de verzekerde behoort en de zorg die verstrekt wordt, en kan mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen van de verzekerde en diens echtgenoot.”
4.2. Aan deze bepaling is uitvoering gegeven door middel van de vaststelling van het Bijdragebesluit zorg (hierna: Besluit).
4.2.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit, zoals dit luidde ten tijde in geding en voor zover hier van belang, wordt het bijdrageplichtig inkomen berekend door het inkomen over het peiljaar te verminderen met de verschuldigde of ingehouden belasting.
4.2.2. Het peiljaar is ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, van het Besluit het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de verzekerde aanspraak op zorg tot gelding brengt.
4.2.3. Onder inkomen wordt ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit verstaan: 1. indien met betrekking tot het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2:18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de correctie voor buitengewone uitgaven als bedoeld in het tweede lid.
4.2.4. Onder belasting wordt ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit verstaan: 1. indien over het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: de over dat jaar verschuldigde inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 2.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde premie voor de volksverzekeringen, bedoeld in artikel 10, derde lid, van de Wet financiering volksverzekeringen.
4.3.1. Aan de nota van toelichting bij het besluit van 17 juni 2002, tot wijziging van het Bijdragebesluit zorg en het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering in verband met invoering van het verzamelinkomen als grondslag voor de vaststelling van de eigen bijdrage bij verblijf in een instelling (Staatsblad 2002, nr. 327), wordt het volgende ontleend: “Met dit besluit is de grondslag voor de vaststelling van de hoogte van de inkomensafhankelijke bijdrage die verzekerden die verblijven in een op grond van de AWBZ toegelaten instelling verschuldigd zijn, gewijzigd. Tot nu toe gold voor de berekening van deze bijdrage een aparte, omslachtige inkomensvaststelling. Met dit besluit is het verzamelinkomen als basis voor deze bijdrage ingevoerd, indien een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld. Indien een dergelijke aanslag niet is of wordt vastgesteld, is het belastbare loon de grondslag. (…) De verzekerde hoeft in beginsel maar eenmaal - bij opname in de instelling - een aantal gegevens aan het zorgkantoor te geven. Deze betreffen: naam, adres, woonplaats, geboortedatum, sofi-nummer, en hoe hij tegen ziektekosten verzekerd is. (…) Op basis van deze gegevens worden bij de Belastingdienst de inkomensgegevens opgevraagd en wordt de bijdrage berekend. Behalve deze administratieve verlichting voor de verzekerden en de zorgkantoren is van belang dat, anders dan tot nu toe, berekening van de eigen bijdrage per die datum geheel automatisch gaat plaatsvinden.”
4.3.2. In de artikelsgewijze toelichting staat bij artikel 6 van het Besluit vermeld: “Het systeem houdt in dat het inkomen en de verschuldigde of ingehouden belasting over het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de verzekerde zijn aanspraak tot gelding brengt door de Belastingdienst aan het CAK [Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten] worden verstrekt.”
4.4. De Raad is, in aanmerking genomen de tekst van artikel 6, eerste lid, juncto artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, f en g, van het Besluit, alsmede de nota van toelichting bij dat besluit, van oordeel dat voor de vaststelling van de - hoge - eigen bijdrage kan worden uitgegaan van de door de Belastingdienst met betrekking tot het verzamelinkomen, respectievelijk de verschuldigde inkomstenbelasting, vastgestelde gegevens.
4.5. Nu appellant zijn stelling dat Menzis niet van de juiste gegevens als hiervoor vermeld is uitgegaan niet concreet heeft onderbouwd en ook anderszins op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt, komt de Raad tot de slotsom dat Menzis voor de vaststelling van de eigen bijdrage per 2 augustus 2004 terecht is uitgegaan van de door de Belastingdienst versterkte informatie over het verzamelinkomen (€ 13.380,--) en de verschuldigde belastingen (€ 650,--) in het peiljaar 2002.
4.6. Uit het onder 4.1. tot en met 4.5. overwogene vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.7. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en M.I. ’t Hooft en
J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2008.