ECLI:NL:CRVB:2008:BC5566

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2354 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek tot bevordering tot adjudant-onder-officier en vernietiging van het afwijzingsbesluit

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin zijn beroep tegen een afwijzingsbesluit van de Commandant Landstrijdkrachten ongegrond was verklaard. Het afwijzingsbesluit betrof het verzoek van appellant om bevorderd te worden tot adjudant-onder-officier. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 februari 2008 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat het afwijzingsbesluit van de commandant, dat was gebaseerd op een ondeugdelijke feitelijke grondslag, voor vernietiging in aanmerking kwam. De Raad stelde vast dat appellant, werkzaam bij de Koninklijke landmacht, niet de functie had die aan de rang van adjudant-onder-officier was verbonden, en dat de functie die hij vervulde, niet meer bestond. Hierdoor was de grondslag voor de afwijzing van zijn bevorderingsverzoek komen te vervallen.

De Raad oordeelde dat de commandant ten onrechte het besluit had gehandhaafd dat appellant niet kon worden bevorderd, omdat hij een functie vervulde die aan de rang van sergeant was verbonden. De Raad vernietigde zowel de aangevallen uitspraak als het bestreden besluit en droeg de commandant op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad. Tevens werd de commandant veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,- bedroegen, en werd bepaald dat de Staat der Nederlanden het griffierecht van appellant vergoedt.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke feitelijke grondslag voor besluiten in het bestuursrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op ambtenarenrecht en bevorderingen binnen de krijgsmacht.

Uitspraak

06/2354 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 maart 2006, 05/2370 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Commandant Landstrijdkrachten als rechtsopvolger van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten (hierna: commandant)
Datum uitspraak: 14 februari 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.P. Arts, werkzaam bij de ACOM te Leusden. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.E.B. Gorsira, werkzaam bij het ministerie van Defensie.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Aan appellant, werkzaam bij de Koninklijke landmacht, is met ingang van 1 april 1999 de functie van hoofd keukengroep MPV bij de Koninklijke marechaussee in de [standplaats] - een functie met de organieke rang van sergeant - toegewezen, welke functie hij sedert 1 maart 1998 feitelijk vervulde. Appellant is per 1 maart 2002 bevorderd tot sergeant der eerste klasse. Vanaf 18 juni 2001 is appellant, in afwachting van de nog lopende functiewijzigingen van MPV Eefde in productgroep VOKA en de als gevolg daarvan beoogde herwaardering van de functies, belast met waarneming van de functie hoofd keukengroep MPV-pel met de rang van adjudant-onderofficier. Als zodanig ontving appellant een toelage. Laatstelijk is bij besluit van 2 februari 2004 de waar-neming verlengd tot 1 april 2004.
1.2. Bij besluit van 12 februari 2004 is met ingang van 1 juni 2003 aan appellant de functie toegewezen van hoofd keuken bij het facilitair bedrijf OCKMar. Aan deze functie was op basis van het realisatiememorandum OCKMar de rang van adjudant-onderofficier verbonden. De functie hoofd keukengroep MPV met de rang van sergeant is blijkens het realisatiememorandum een functie die is vervallen. Appellant heeft bij rekest van 4 maart 2004 verzocht om te worden bevorderd tot adjudant-onderofficier. Op 29 maart 2004 is, blijkens mededeling namens de commandant ter zitting, met terugwerkende kracht tot
1 juni 2003 een Organisatietabel en Autorisatiestaat (OTAS) vastgesteld overeenkomstig het realisatiememorandum OCKMar. Bij besluit van 30 maart 2004 (besluit 1) is de toewijzingsbeschikking van 12 februari 2004 ingetrokken en is met ingang van 1 juni 2003 aan appellant de functie toegewezen van hoofd keuken bij het facilitair bedrijf OCKMar, waaraan verbonden was de rang van sergeant. Bij besluit van 28 april 2004 (besluit 2) is het verzoek van appellant om te worden bevorderd tot adjudant-onder-officier afgewezen, omdat appellant sedert 1 juni 2003 een functie vervult waaraan de rang is verbonden van sergeant.
1.3. Bij het bestreden besluit van 4 maart 2005 zijn de bezwaren van appellant tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. De Raad stelt vast dat de aan appellant met ingang van 1 juni 2003 toegewezen functie van hoofd keuken bij het facilitair bedrijf OCKMar een functie is waaraan in de met terugwerkende kracht vastgestelde OTAS de rang van adjudant-onderofficier is verbonden. Op 1 juni 2003 bestond (daardoor) geen functie van hoofd keuken bij het facilitair bedrijf OCKMar waaraan de rang van sergeant was verbonden. Die functie kon dan ook niet aan appellant worden toegewezen. Door het niet kunnen toewijzen van laatstgenoemde, niet bestaande, functie is tevens de grondslag vervallen voor de daarop gebaseerde intrekking van de eerdere toewijzigingsbeschikking van 12 februari 2004. Bij het bestreden besluit is ten onrechte besluit 1 gehandhaafd. Het bestreden besluit komt in zoverre wegens een ondeugdelijke feitelijke grondslag in aanmerking voor vernietiging.
3.2. Het vorenstaande brengt met zich dat ook het bestreden besluit, voorzover dat inhoudt de handhaving van besluit 2, vanwege strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking komt. Van het vervullen van een functie waaraan de rang van sergeant is verbonden is immers geen sprake.
4. De aangevallen uitspraak alsmede het bestreden besluit moeten worden vernietigd. Er zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten worden genomen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
5. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding de commandant op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,- aan kosten van rechtsbijstand en in hoger beroep tot een bedrag van
€ 644,- aan kosten van rechtsbijstand, in totaal € 1.288,- .
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Draagt de commandant op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de commandant in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 1.288,- te betalen door de Staat der Nederlanden;
Bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem in eerste aanleg en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 349,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en M.C. Bruning en
K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R.S. Bacon als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2008.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) M.R.S. Bacon.
HD
2.02