ECLI:NL:CRVB:2008:BC5324

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5724 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van onterecht ingehouden ziekenfondspremie en terugbetaling met terugwerkende kracht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 21 augustus 2006, waarin het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond werd verklaard. Appellante ontvangt sinds november 1993 een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW), waarover ten onrechte ziekenfondspremie is ingehouden. De Svb heeft in 2005 vastgesteld dat appellante al sinds mei 1974 particulier verzekerd is en dat de inhouding van de ziekenfondspremie onterecht was. Bij besluit van 2 september 2005 heeft de Svb de inhouding van de ziekenfondspremie per september 2005 beëindigd en aangekondigd dat de ten onrechte ingehouden premie met terugwerkende kracht van vijf jaar zou worden terugbetaald.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onacceptabel is dat de onterecht betaalde premie niet wordt terugbetaald en dat zij niet had kunnen weten dat de premie onterecht was ingehouden. De Raad overweegt dat financiële aanspraken jegens de overheid op grond van rechtszekerheid na vijf jaar niet meer afdwingbaar zijn. De verjaringstermijn begint op het moment dat de benadeelde partij in actie had kunnen komen. De Raad concludeert dat appellante had kunnen weten dat er premie werd ingehouden, gezien de toekenningsbrief en de uitkeringsspecificaties die zij ontving.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Svb zich terecht heeft beperkt tot premierestitutie over een periode van vijf jaar. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

06/5724 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 21 augustus 2006, 05/1846 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 14 februari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam schoonzoon], schoonzoon van appellante, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2008. Namens appellante is verschenen mr. Ritchi. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontvangt sedert november 1993 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) van de Svb. Maandelijks is daarop ziekenfondspremie ingehouden. In 2005 heeft de Svb gecontroleerd of inhouding van ziekenfondspremie op AOW-pensioenen van uitkeringsgerechtigden terecht is geweest. Gebleken is dat appellante al sinds mei 1974 particulier verzekerd is en dat derhalve ten onrechte ziekenfondspremie op haar AOW-pensioen is ingehouden.
Bij besluit van 2 september 2005 heeft de Svb aan appellante meegedeeld dat de maandelijkse inhouding van de ziekenfondspremie met ingang van september 2005 zal worden beëindigd. De ten onrechte ingehouden ziekenfondspremie zal met een terugwerkende kracht van vijf jaar worden terugbetaald.
Bij besluit van 30 september 2005 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 2 september 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 30 september 2005 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij zegt het onacceptabel te vinden dat jarenlang onverschuldigd betaalde premie niet wordt terugbetaald. Tevens acht zij het standpunt van de Svb onacceptabel dat zij al bij aanvang van het ouderdomspensioen op het hoogte had kunnen zijn van de ten onrechte ingehouden premie en toen direct had moeten reageren. Appellante is van mening dat van haar, mede gezien haar leeftijd, niet verwacht kon worden dat zij de onterechte inhouding zou opmerken.
De Raad overweegt het volgende.
De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 31 januari 2002 (LJN: AF3986). Met verwijzing naar eerdere uitspraken overweegt de Raad in die uitspraak dat financiële aanspraken jegens de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van vijf jaren niet meer in rechte afdwingbaar zijn. De aanvang van deze verjaringstermijn ligt bij het moment waarop degene die schade lijdt met betrekking tot die schade in actie had kunnen komen.
Appellante heeft aangevoerd dat het haar niet is aan te rekenen dat zij de onterechte inhouding van de premie niet heeft opgemerkt. Dienaangaande merkt de Raad op dat het appellante reeds uit de zogenoemde toekenningsbrief van de Svb van 6 september 1993 duidelijk had kunnen zijn dat een bepaald bedrag voor de ziekenfondspremie werd ingehouden. Tevens blijkt uit diverse uitkeringsspecificaties en brieven dat maandelijks ziekenfondspremie werd ingehouden.
De Raad is met de rechtbank dan ook van oordeel dat de Svb zich terecht en op goede gronden heeft kunnen beperken tot premierestitutie over een periode van vijf jaar en niet gehouden was met betrekking tot de duur van die termijn af te wijken van hetgeen zich overigens in wetgeving en rechtspraak heeft ontwikkeld.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2008.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
RB