ECLI:NL:CRVB:2008:BC4060

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6992 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging niet-ontvankelijkverklaring beroep en toekenning wettelijke rente bij WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 februari 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar beroep door de rechtbank 's-Gravenhage. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 24 juni 2002, waarin haar een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) werd geweigerd. Het Uwv had haar bezwaar tegen dit besluit bij besluit van 16 juli 2003 ongegrond verklaard. De rechtbank had het beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard, maar het beroep tegen een later besluit van 24 maart 2004 gegrond verklaard, waarbij het Uwv alsnog een gedeeltelijke WAO-uitkering had toegekend.

De Centrale Raad heeft geoordeeld dat de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep tegen het besluit van 16 juli 2003 onterecht was. De Raad heeft vastgesteld dat appellante recht had op vergoeding van wettelijke rente over de na te betalen uitkering. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover het beroep tegen het besluit van 16 juli 2003 niet-ontvankelijk was verklaard en heeft dit beroep alsnog gegrond verklaard. De Raad heeft het besluit van het Uwv vernietigd en bepaald dat het Uwv de wettelijke rente moet vergoeden.

Daarnaast heeft de Raad overwogen dat de deskundige van het Uwv, die de arbeidskundige beoordeling had uitgevoerd, op een inzichtelijke wijze had gemotiveerd waarom de functies die aan de WAO-uitkering ten grondslag lagen, passend waren voor appellante. De Raad heeft de conclusies van de deskundige gevolgd en het hoger beroep van appellante tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het besluit van 24 maart 2004 ongegrond verklaard. De Raad heeft het Uwv ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante in hoger beroep en het griffierecht.

Uitspraak

05/6992 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante]),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 oktober 2005, 03/3508
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 8 februari 2008
I. PROCESVERLOOP
Mr. J.P.C.M. van Es, advocaat te 's-Gravenhage, heeft namens appellante een voorlopig beroepschrift en een aanvullend beroepschrift ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift met bijbehorend rapport d.d. 23 januari 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige R.J.C. Hogeveen ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2007. Mr. Van Es is verschenen namens appellante. Het Uwv was vertegenwoordigd door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 24 juni 2002 heeft het Uwv geweigerd appellante per 1 juni 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 juni 2002 bij besluit van 16 juli 2003 ongegrond verklaard.
Hangende het tegen het besluit van 16 juli 2003 bij de rechtbank ingestelde beroep heeft het Uwv het bezwaar van appellante bij besluit van 24 maart 2004 alsnog gegrond verklaard en aan appellante met ingang van 1 juni 2002 een uitkering ingevolge de WAO, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, toegekend.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 16 juli 2003 niet-ontvankelijk verklaard. Zij heeft het beroep tegen het besluit van 24 maart 2004 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, een en ander met vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Appellante heeft de aangevallen uitspraak bestreden voor zover haar beroep tegen het besluit van 16 juli 2003 niet-ontvankelijk is verklaard alsmede voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 24 maart 2004 in stand blijven.
Appellante acht de niet-ontvankelijkverklaring van haar beroep tegen het besluit van
16 juli 2003 onjuist, nu zij de rechtbank had verzocht om vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente.
Deze grief treft doel. De Raad zal, onder vernietiging van de aangevallen uitspraak in zoverre, het beroep tegen het besluit van 16 juli 2003 alsnog gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en bepalen dat het Uwv de wettelijke rente over de na te betalen uitkering zal vergoeden overeenkomstig 's Raads uitspraak van 1 november 1995,
JB 1995/314.
De (partiële) vernietiging van de aangevallen uitspraak brengt mee dat de in hoger beroep gemaakte proceskosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht dienen te worden vergoed evenals het in hoger beroep betaalde griffierecht.
Met betrekking tot het in stand laten van de rechtsgevolgen van het besluit van
24 maart 2004 heeft appellante in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de conclusies van dr. J.W. Bins, die door de rechtbank als deskundige was geraadpleegd, heeft gevolgd. Appellante is van mening dat in onvoldoende mate rekening is gehouden met de aard en de ernst van de bij haar bestaande aandoeningen en daaruit voortvloeiende beperkingen. Appellante blijft voorts bij haar stelling dat voor een aantal van de geduide functies een vooropleiding vereist is waarover zij niet beschikt. Appellante meent verder dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige in de rapportages van 17 februari 2004 alsnog afdoende hebben gemotiveerd dat de bij appellante vastgestelde beperkingen geen belemmering vormen om de geduide functies te kunnen vervullen.
De Raad overweegt dat hetgeen namens appellante in hoger beroep is aangevoerd geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de rechtbank, in afwijking van de hoofdregel, haar deskundige niet had moeten volgen. De deskundige heeft op inzichtelijke wijze gemotiveerd waarom hij zich kon verenigen met de in de functionele mogelijkhedenlijst neergelegde belastbaarheid van appellante en de passendheid in medisch opzicht van de aan het besluit van 24 maart 2004 ten grondslag liggende functies.
De Raad overweegt voorts dat in het rapport d.d. 23 januari 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige Hogeveen uitputtend is gemotiveerd waarom de functies van assembleerder installaties (SBC-code 265110), typist, datatypist (SBC code 315110) en kassamedewerker, cassière (SBC-code 317030), zowel op het punt van de opleidingseisen als op het punt van de fysieke belastbaarheid, passend zijn te achten.
Het hoger beroep, gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het besluit van 24 maart 2004, treft derhalve geen doel.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het beroep tegen het besluit van
16 juli 2003 niet-ontvankelijk is verklaard;
Verklaart het beroep tegen dat besluit gegrond;
Vernietigt dat besluit;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van wettelijke rente over de na te betalen uitkering;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 644, , te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van € 103, aan haar vergoedt;
Bevestigt de aangevallen uitspraak - voor zover aangevochten - voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2008.
(get.) J. Janssen.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.