ECLI:NL:CRVB:2008:BC2377

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3043 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar wegens termijnoverschrijding in WAO-zaak

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de erven van [Betrokkene], die in de Verenigde Staten van Amerika woonden, tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 28 april 2005 het beroep van appellanten niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar tegen een besluit van het Uwv wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk was verklaard. Het Uwv had op 26 juli 2004 het bezwaar van [Betrokkene] tegen een eerder besluit van 28 januari 2004 niet-ontvankelijk verklaard. Na het overlijden van [Betrokkene] in februari 2005 hebben de appellanten het geding voortgezet.

Tijdens de zitting op 8 april 2005 was de gemachtigde van appellanten aanwezig, maar het Uwv was niet vertegenwoordigd. De rechtbank heeft in haar uitspraak de proceskosten van appellanten vastgesteld op € 322,--, zonder een punt toe te kennen voor het bijwonen van de zitting. Appellanten zijn van mening dat dit onterecht is, omdat de rechtbank niet heeft gemotiveerd waarom geen vergoeding is toegekend voor deze proceshandeling.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover het de proceskostenvergoeding betreft. De Raad oordeelt dat appellanten recht hebben op een vergoeding voor het bijwonen van de zitting, gezien de omstandigheden waaronder het Uwv de beslissing op bezwaar introk. De Raad heeft de proceskostenvergoeding in eerste aanleg vastgesteld op € 644,-- en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellanten in hoger beroep tot een bedrag van € 322,--. Tevens dient het Uwv het betaalde griffierecht van € 103,-- aan appellanten te vergoeden.

Uitspraak

05/3043 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de erven van [Betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika, (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 april 2005, 04/4181 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat te Amstelveen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2007. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 26 juli 2004 heeft het Uwv het bezwaar van [Betrokkene] (hierna: betrokkene) tegen een besluit van 28 januari 2004 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Betrokkene heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Betrokkene is in februari 2005 overleden, waarna appellanten het geding hebben voortgezet.
Op 7 maart 2005 heeft de rechtbank partijen kennisgegeven van de behandeling van het geding ter terechtzitting op 8 april 2005.
Bij faxbericht van 5 april 2005 heeft het Uwv de gemachtigde van appellanten - en naar hij stelt ook de rechtbank - medegedeeld de beslissing op bezwaar van 26 juli 2004 in te trekken omdat hij tot de conclusie is gekomen dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar niet te handhaven is.
Het geding is behandeld ter terechtzitting van de rechtbank op 8 april 2005. De gemachtigde van appellanten is daar verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten niet-ontvankelijk verklaard en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. De proceskosten zijn daarbij begroot op € 322,--, waarbij is uitgegaan van één punt voor het indienen van het beroepschrift.
Het hoger beroep richt zich tegen de hoogte van de proceskostenveroordeling. Namens appellanten is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen punt heeft toegekend voor het bijwonen van de zitting.
De Raad overweegt het volgende.
De rechtbank heeft niet gemotiveerd waarom zij geen punt heeft toegekend voor het door de gemachtigde van appellanten bijwonen van de zitting. De Raad vermag niet in te zien waarom appellanten voor deze proceshandeling van de gemachtigde geen vergoeding zou toekomen. Hij neemt daarbij in aanmerking dat het Uwv eerst drie dagen voor de zitting heeft medegedeeld de beslissing op bezwaar niet te handhaven en de rechtbank partijen niet heeft bericht hierin aanleiding te zien de behandeling geen doorgang te laten vinden. Naar het oordeel van de Raad bestond er voor de gemachtigde van appellanten voldoende aanleiding onder deze omstandigheden de zitting bij te wonen. Dit wordt nog geïllustreerd door het feit dat de rechtbank de intrekking van de beslissing op bezwaar kennelijk niet heeft ontvangen, zodat zij zonder de komst van de gemachtigde van appellanten naar de zitting inhoudelijk uitspraak zou hebben gedaan.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij de proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 322,--. De Raad zal deze vergoeding in eerste aanleg alsnog vaststellen op € 644,--.
Voorts acht de Raad termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellanten in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 322,--;
Stelt de proceskostenvergoeding in eerste aanleg alsnog vast op € 644,--;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellanten in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,--, te betalen door het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellanten het betaalde griffierecht van € 103,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2008.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) A.C. Palmboom.
IJ