de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 11 juni 2007, 06/1372 (hierna: aangevallen uitspraak),
H. El Barbery, wonende te Groningen (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 4 januari 2008
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2007. Appellante was vertegenwoordigd door mr. drs. K. Meijer. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S. El Hami, advocaat te Roden.
Bij besluit van 22 juli 2005 heeft appellante aan betrokkene vanaf 1 augustus 2005 studiefinanciering toegekend voor een beroepsopleidende leerweg middenkaderopleiding (niveau 3 of 4) tot Sociaal Pedagogisch Werker (SPW) aan de Hanzehogeschool te Groningen.
In april 2006 heeft betrokkene desgevraagd een formulier ‘Studiecontrole studiejaar 2005-2006’ ingevuld en naar appellante gestuurd. Op dit formulier is namens de Hanzehogeschool bevestigd dat betrokkene in het studiejaar 2005-2006 ingeschreven heeft gestaan als leerling aan een beroepsopleidende leerweg van tenminste 850 klokuren per jaar.
Bij besluit van 15 september 2006 heeft appellante de toekenning van studiefinanciering aan betrokkene voor de door haar aan de Hanzehogeschool gevolgde opleiding herzien, in die zin dat de toekenning met ingang van 1 augustus 2006 ongedaan is gemaakt. De op grond van de initiële toekenning al uitbetaalde studiefinanciering over augustus 2006 ten bedrage van € 364,12 is daarbij teruggevorderd. Verder is over augustus en september 2006 een vordering wegens onterecht bezit van de OV-studentenkaart vastgesteld van
€ 204,-.
Het bezwaar dat betrokkene hiertegen heeft gemaakt is bij besluit van 30 november 2006 (hierna: bestreden besluit) door appellante ongegrond verklaard, met dien verstande dat voormelde vorderingen van € 364,12 en € 204,- alsnog zijn kwijtgescholden. Overwogen is daartoe dat een studerende die beroepsonderwijs volgt alleen in aanmerking kan komen voor studiefinanciering indien de gevolgde opleiding een voltijdse opleiding is en dat de door betrokkene aan de Hanzehogeschool gevolgde opleiding niet is aan te merken als een voltijdse opleiding. De herzieningsbesluiten zijn gebaseerd op artikel 7.1, tweede lid, aanhef en sub c, van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000). Omdat betrokkene door onjuiste voorlichting verontschuldigbaar in de veronderstelling heeft verkeerd dat zij wèl in aanmerking kwam voor studiefinanciering, heeft appellante aanleiding gezien de gevolgen van de herziening te beperken, als hierboven aangegeven.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, een en ander met aanvullende beslissingen inzake griffierecht en proceskosten. Overwogen is daartoe dat de aard van de gevolgde opleiding pas een reden voor beëindiging van het recht op studiefinanciering kan zijn, indien de Minister op grond van artikel 2.6, eerste lid, van de WSF 2000 heeft besloten dat de opleiding niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 2.5, derde lid, van de WSF 2000, waaronder de voorwaarde dat de opleiding een studielast heeft van ten minste 850 klokuren per studiejaar. Nu ten aanzien van de door betrokkene aan de Hanzehogeschool te Groningen gevolgde SPW-opleiding (nog) niet een zodanige beslissing door de Minister genomen is, heeft betrokkene - naar het oordeel van de rechtbank - nog altijd recht op studiefinanciering.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Daartoe is aangevoerd dat appellante bevoegd was de initiële toekenning van studiefinanciering op de daartoe aangevoerde grond te herzien, aangezien - kort weergegeven - de door betrokkene gevolgde SPW-opleiding ingevolge artikel 12.3.9, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) voor de bekostiging ervan van meet af aan had moeten worden aangemerkt als deeltijdse beroepsopleiding en voor deeltijdse beroepsopleidingen geen studiefinanciering wordt toegekend.
Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 9 november 2007, 07/4032 WSF (LJN: BB7639) is de Raad ook in het onderhavige geding tot het oordeel gekomen dat de door betrokkene aan de Hanzehogeschool gevolgde SPW-opleiding terecht is aangemerkt als een deeltijdse opleiding in de zin van de WEB waarvoor betrokkene ingevolge artikel 2.5, derde lid, van de WSF 2000 geen aanspraak kon maken op studiefinanciering.
Artikel 2.6 van de WSF 2000 biedt betrokkene geen bescherming, aangezien haar opleiding van meet af aan moest worden aangemerkt als een deeltijdse beroepsopleiding in de zin van de WEB en niet pas achteraf na een onderzoek door de Onderwijsinspectie.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank is uitgegaan van een toetsingskader dat niet van toepassing is en dat de aangevallen uitspraak om die reden moet worden vernietigd.
Verder is de Raad van oordeel dat appellante bevoegd was om de toekenning van studiefinanciering aan betrokkene op de daartoe in het bestreden besluit aangevoerde grond te herzien en dat de wijze waarop appellante de (gevolgen van de) herziening ten laste van betrokkene heeft gematigd, gelet op het feit dat de eerste naar betrokkene verstuurde berichten inzake herziening reeds dateren van 3 juni 2006 en niet is gebleken dat betrokkene haar opleiding niet met behoud van studiefinanciering aan een andere onderwijsinstelling dan de Hanzehogeschool heeft kunnen voortzetten, de aan te leggen terughoudende rechterlijke toetsing kan doorstaan. Dit betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit alsnog ongegrond moet worden verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2008.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.