de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)
(hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 april 2005, 04/4988 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 3 januari 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mevrouw I.H.C. Pronk-Peeters, gemachtigde, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2007. Namens betrokkene is verschenen mevrouw Pronk-Peeters, bijgestaan door haar echtgenoot [naam echtgenoot]. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
Betrokkene ontvangt een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor een gehuwde. In juli 1996 is de echtgenote van betrokkene, mevrouw [echtgenote], opgenomen in een verpleeghuis. Appellant is daarover in 1996 geïnformeerd en is sindsdien bekend met de afzonderlijke adressen van betrokkene en diens echtgenote.
Op 29 juli 2002 heeft de gemachtigde van betrokkene appellant verzocht het AOW-pensioen van betrokkene te herzien naar de norm voor een alleenstaande. Daarbij is aangegeven dat het eerst na een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
16 november 2001 duidelijk is geworden dat een AOW-pensioen naar de norm voor een alleenstaande kan worden aangevraagd indien één van beide echtgenoten is opgenomen in een verpleeghuis.
Bij besluit van 3 december 2002 heeft appellant aan betrokkene met ingang van 1 juli 2001 een AOW-pensioen toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
In een brief van 30 december 2002 is namens betrokkene bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om zijn pensioen met terugwerkende kracht vanaf juli 1996 te herzien.
Bij besluit op bezwaar van 15 oktober 2004 heeft appellant het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat sinds lange tijd de mogelijkheid bestaat om, in geval van opname in een verpleeghuis van één van beide echtgenoten, herziening van het AOW-pensioen aan te vragen. Gebleken is dat betrokkene in het verleden nimmer eerder een verzoek om aanpassing van het AOW-pensioen van betrokkene heeft gedaan, noch daarover informatie heeft ingewonnen bij appellant.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en appellant opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat als gevolg van opname van de echtgenote van betrokkene in een verpleeghuis er sprake is van duurzaam gescheiden leven. Tevens heeft de rechtbank overwogen dat gemachtigde van betrokkene op overtuigende wijze heeft aangevoerd dat vanaf de opname in 1996 diverse pogingen zijn gedaan om bij appellant informatie te verkrijgen over de mogelijkheid tot herziening van het AOW-pensioen naar de norm voor een alleenstaande.
In hoger beroep heeft appellant het oordeel van de rechtbank bestreden. Appellant stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat in de omstandigheden van betrokkene kan worden gesproken van een bijzonder geval op grond waarvan de verhoging van het AOW-pensioen met een verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar moet worden toegekend. De omstandigheid dat de echtgenote van betrokkene was opgenomen in een verpleeghuis was bij de Sociale verzekeringsbank bekend, maar de verandering in de leefsituatie is niet eerder dan op 29 juli 2002 gemeld.
De Raad overweegt het volgende.
Tussen partijen is in geschil of appellant ten onrechte heeft besloten het aan betrokkene toegekende AOW-pensioen eerst met ingang van juli 2001 te herzien naar een AOW-pensioen voor een alleenstaande.
Uit de gedingstukken blijkt dat appellant in 1996 een adreswijziging heeft ontvangen waardoor hij vanaf dat moment op de hoogte was van de opname van de echtgenote van betrokkene in een verpleeghuis. Appellant heeft echter na ontvangst van de adreswijziging niet onderzocht of zich vanaf het moment van opname een situatie van duurzaam gescheiden leven voordeed.
In zijn uitspraak van 10 juni 2004 (LJN: AP4598) heeft de Raad overwogen dat een dergelijke adreswijziging opgevat had moeten worden als een signaal, dat aanleiding had moeten zijn om te onderzoeken of zich op dat moment de situatie van duurzaam gescheiden leven voordeed, en in het bevestigende geval, zo men dat wenste, het AOW-pensioen te herzien naar het pensioen voor een alleenstaande.
De Raad is van oordeel dat de in 1996 ontvangen adreswijziging voor appellant aanleiding had moeten zijn nader te onderzoeken of in dit geval sprake was van duurzaam gescheiden leven.
Nu gebleken is dat appellant echter geen nader onderzoek heeft gedaan na de melding van de opname in het verpleeghuis is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en dient te worden vernietigd.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak, zij het met enige wijziging van gronden, voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat van de Sociale verzekeringsbank een griffierecht van € 428,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en
H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2008.
(get.) M.M. van der Kade.