ECLI:NL:CRVB:2008:BC1943

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-7376 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van appellant voor geselecteerde functies in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv van 26 september 2005 ongegrond werd verklaard. Dit besluit hield in dat de WAO-uitkering van appellant met ingang van 7 november 2004 werd herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.A.R. Brouwers, stelde dat hij, gezien zijn medische beperkingen, niet in staat was de werkzaamheden in de geselecteerde functies te verrichten. Tijdens de zitting op 20 november 2007 was appellant zelf aanwezig, bijgestaan door een tolk, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. I.M. de Groot.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische grondslag van het besluit stand kon houden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de medische informatie voldoende was om de aangenomen beperkingen van appellant te onderbouwen. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat de geselecteerde functies zijn belastbaarheid te boven gingen, maar de Raad vond geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de conclusies daarvan. De Raad merkte op dat de medische informatie van de psychiater Van Eyk, waar appellant naar verwees, verouderd was en dat de bezwaarverzekeringsarts de relevante informatie al had meegenomen in zijn beoordeling.

De Raad concludeerde dat de functies die als schattingsgrondslag dienden, medisch gezien binnen het bereik van appellant lagen. De Raad wees ook het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen af, omdat er geen nieuwe gegevens waren die de noodzaak daarvan zouden onderbouwen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van griffier M. Gunter en is openbaar uitgesproken op 8 januari 2008.

Uitspraak

05/7376 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 november 2005, 05/1981
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.A.R. Brouwers, advocaat te Oosterhout, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2007. Appellant is in persoon verschenen. Met hem is meegekomen M. Belek als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. de Groot.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij besluit van 26 september 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 september 2004 gegrond verklaard en de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van
7 november 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder meer het beroep tegen het besluit van 26 september 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de medische grondslag waarop dat besluit berust stand kan houden. De uitgebreide medische informatie die zich in het dossier bevindt, heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende weerslag gevonden in de aangenomen beperkingen. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd heeft de rechtbank overwogen dat uit de medische informatie van psychiater Schoenmacker geen argumenten kunnen worden herleid waaruit volgt dat de belastbaarheid van appellant onjuist is ingeschat. Voorts is de rechtbank op basis van de stukken, daarbij met name gelet op de diverse rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige, voldoende overtuigd van de geschiktheid van appellant voor de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd. Gelet op de mediane loonwaarde van die functies acht de rechtbank indeling in de klasse 25 tot 35% juist.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij gelet op zijn medische beperkingen niet in staat is de werkzaamheden in de hem voorgehouden functies te verrichten. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij gewezen op de inhoud van de zich onder de gedingstukken bevindende brieven van de hem destijds behandelende psychiater Van Eyk. Aan de psychiater had volgens appellant aanvullende informatie moeten worden gevraagd omtrent zijn geschiktheid voor arbeid. Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen. De geselecteerde functies gaan volgens appellant zijn belastbaarheid te boven, in het bijzonder wegens een te hoog werktempo, te drukke omgeving en samenwerking met collega’s. Verder heeft hij er op gewezen dat de functies schoonmaker hotel (SBC-code 111332) 7 arbeidsplaatsen behelzen, waarvan slechts één met een omvang van 38 uur. De overige arbeidsplaatsen betreffen parttime functies. Omdat hiermee geen sprake is van een reële schatting meent appellant dat een reductiefactor had moeten worden toegepast.
Gelet op de inhoud van het hoger beroep gaat het in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het besluit van 26 september 2005 in rechte stand kan houden.
De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
De Raad heeft evenmin als de rechtbank redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het Uwv en de juistheid van de conclusies ervan, waarop het besluit van 26 september 2005 is gebaseerd. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de vaststelling van de bij appellant bestaande medische beperkingen en zijn belastbaarheid voor arbeid ten tijde hier in geding. De medische informatie van de psychiater Van Eyk waarop appellant doelt, dateert van 1994 en 1995. Blijkens de stukken was appellant ten tijde in geding al geruime tijd niet meer onder behandeling. De medische informatie in het schrijven van 26 mei 2005 van de op verzoek van de reïntegratiecoach geraadpleegde psychiater Schoenmacker is reeds door de bezwaarverzekeringsarts meegenomen in zijn beoordeling op basis waarvan de beperkingen in de FML op 8 september 2005 zijn aangescherpt. De Raad heeft evenals de rechtbank in die informatie onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat appellant meer beperkt is te achten dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Verder heeft appellant in hoger beroep zijn standpunt niet onderbouwd met nadere gegevens.
De Raad merkt nog op dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. De Raad ziet dan ook geen aanleiding in het verzoek van appellant te bewilligen om aanvullende informatie te doen opvragen dan wel een deskundige te benoemen. De Raad wijst deze verzoeken dan ook af.
Voorts onderschrijft de Raad de beoordeling van de rechtbank van de arbeidskundige grondslag. Mede gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten is terecht door het Uwv aangenomen dat de drie functies die uiteindelijk als schattingsgrondslag resteren in medisch opzicht geacht kunnen worden binnen het bereik van appellant te liggen. Met betrekking tot de door appellant aangevoerde grief terzake van de reductiefactor overweegt de Raad, dat hij herhaaldelijk als zijn oordeel heeft gegeven, onder meer in de uitspraak van 30 oktober 2007, LJN BB6879, dat een reductiefactor pas aan de orde is wanneer de urenomvang van alle onder een SBC-code vallende functies kleiner is dan de urenomvang van de maatmanarbeid. Dat is ten aanzien van de onder de SBC-code 11332 vallende functies echter niet het geval.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en H.G. Rottier en E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M. Gunter.
CVG