ECLI:NL:CRVB:2008:BC1601

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6431 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergoeding voor borstvergroting op basis van verminkingseisen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante die verzoekt om vergoeding voor een plastisch chirurgische ingreep, namelijk borstvergroting, die door haar zorgverzekeraar, Onderlinge Waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars groep, is afgewezen. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda, die het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de appellante niet voldeed aan de indicatievereisten voor vergoeding van plastisch chirurgische behandelingen zoals vastgelegd in de Regeling medisch-specialistische zorg Ziekenfondswet.

De appellante, bijgestaan door haar advocaat, heeft aangevoerd dat zij lijdt aan een congenitale deformiteit, namelijk tubulaire borsten, en dat deze aandoening moet worden aangemerkt als een ernstige misvorming die recht geeft op vergoeding. De zorgverzekeraar heeft echter gesteld dat de kleine borsten van appellante niet voldoen aan de criteria voor verminking zoals bedoeld in de Regeling. De Raad heeft de argumenten van beide partijen gehoord en het onderzoek ter zitting geschorst om aanvullende informatie te verkrijgen van de zorgverzekeraar.

Na beoordeling van de ingediende stukken en het advies van een medisch adviseur, concludeert de Raad dat de vorm en grootte van de borsten van appellante niet van invloed zijn op haar lichamelijke functies, zoals het geven van borstvoeding. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de appellante niet kan worden aangemerkt als verminkt in de zin van de Regeling. De Raad bevestigt daarom de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

05/6431 ZFW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 oktober 2005, 04/2475 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
Onderlinge Waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars groep, Zorgverzekeraar U.A., als rechtsopvolger van de Stichting Centrale Zorgverzekeraars (hierna: CZ), gevestigd te Tilburg.
Datum uitspraak: 2 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. A.H.J. de Kort, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld.
CZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Kort. CZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Baytemir.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst. CZ heeft een door de Raad gestelde nadere vraag schriftelijk beantwoord.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Bij brief van 18 februari 2004 heeft plastisch chirurg A. Damen namens appellante verzocht om toestemming voor augmentatie van de mammae. Daarbij heeft Damen aangegeven dat sprake is van congenitale deformiteit, namelijk tubulaire borsten beiderzijds bij cup 75AA.
CZ heeft die aanvraag bij besluit van 13 april 2004 afgewezen.
Het College voor zorgverzekeringen heeft bij brief van 28 oktober 2004 aangegeven zich te kunnen verenigen met het voornemen van CZ het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 april 2004 ongegrond te verklaren.
CZ heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 april 2004 bij besluit van 8 november 2004 ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat niet is voldaan aan de indicatievereisten voor de aanspraak op een plastisch chirurgische behandeling die zijn gesteld in artikel 2 van de Regeling medisch-specialistische zorg Ziekenfondswet (hierna: Regeling).
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 november 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ten aanzien van de stelling van appellante dat sprake zou zijn van verminking als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling, overwogen dat uit de jurisprudentie van deze Raad, uit de toelichting op de Regeling, en uit het algemeen taalgebruik volgt dat slechts in ernstige gevallen van een verminking gesproken kan worden. Het hebben van kleine borsten, zoals bij appellante het geval is, vormt niet een zodanig ernstige misvorming dat van een verminking kan worden gesproken. Ten aanzien van de stelling van appellante dat zij voldoet aan de indicatie-eisen van artikel 2, aanhef en onder d, van de Regeling, heeft de rechtbank overwogen dat uit de toelichting bij artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling niet-klinische plastisch-chirurgische hulp ziekenfondsverzekering (de voorganger van de Regeling) blijkt dat de genoemde aangeboren misvormingen, op grond waarvan aanspraak kan bestaan op plastisch chirurgische hulp, uitputtend zijn vermeld in dat artikelonderdeel. Aangeboren misvormingen van de borsten zijn in deze bepaling niet opgenomen, waarbij bovendien geldt dat borsten - anders dan door appellante is betoogd - niet zijn aan te merken als geslachtsorganen in de zin van deze bepaling.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en maakt haar overwegingen tot de zijne. Van de zijde van appellante is ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de vorm van haar borsten het geven van borstvoeding zou bemoeilijken of onmogelijk zou maken. Uit het advies van 29 augustus 2007 van G.R.M. van Hoof, medisch adviseur van CZ - dat is tot stand gekomen na overleg met een lactatiedeskundige - blijkt dat de grootte en vorm van de borst niet van invloed is op de mogelijkheid tot het geven van borstvoeding. Nu appellante haar stelling niet nader heeft onderbouwd komt de Raad tot de conclusie dat er evenmin sprake is van een afwijking in het uiterlijk die gepaard gaat met aantoonbare lichamelijke functiestoornissen als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a, van de Regeling.
Op grond van het vorenstaande komt de Raad tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.T. Berkel-Kikkert als voorzitter en R.M. van Male en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Eikelenboom-Renden als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2008.
(get.) G.M.T. Berkel-Kikkert.
(get.) M. Eikelenboom-Renden.