ECLI:NL:CRVB:2008:BC1538
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- H.G. Rottier
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en herziening WAO-uitkering na medische ingrepen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv om zijn WAO-uitkering te herzien, ongegrond werd verklaard. Appellant ontvangt sinds 10 januari 1994 een WAO-uitkering, die in de loop der jaren is aangepast aan zijn arbeidsongeschiktheid. Na een periode van werken als taxichauffeur viel hij in november 2002 uit met rugklachten, waarna hij in juni 2003 werd geopereerd voor een hernia. Het Uwv herzag zijn uitkering per 24 november 2003 naar 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar na een herbeoordeling in 2004 concludeerde de verzekeringsarts dat appellant in staat was om enkele geselecteerde functies te vervullen, wat leidde tot een herziening van de uitkering naar 15 tot 25% arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank onderschreef de medische grondslag van de schatting en oordeelde dat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere beoordeling konden ondermijnen. Appellant voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat en verwees naar een advies van de Indicatiecommissie Sociale Werkvoorziening, maar de rechtbank oordeelde dat dit advies niet relevant was voor de WAO-beoordeling. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts de rugklachten van appellant adequaat had onderkend en dat de geselecteerde functies geschikt waren. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen en dat de eerdere besluiten van het Uwv terecht waren.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van medische gegevens en de relevantie van de context waarin deze gegevens zijn verkregen. De Raad benadrukt dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO niet direct afhankelijk is van de conclusies in het kader van de WSW, en dat de medische onderbouwing van de conclusies van de verzekeringsarts voldoende was.