ECLI:NL:CRVB:2008:BC1100

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2173 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAO-uitkering op basis van illegale arbeid en rechten uit Besluit 1/80 EEG-Turkije

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die in Nederland heeft gewerkt maar geen legale arbeid heeft verricht. Appellant, geboren in Turkije, heeft vanaf 1990 verschillende keren in Nederland gewerkt, maar werd in 1996 uitgezet. Na zijn terugkeer in 1998 heeft hij in 2002 een dienstverband gekregen bij een straal- en schildersbedrijf. In afwachting van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning was appellant echter niet gerechtigd om arbeid te verrichten. Na zich ziek te hebben gemeld, heeft hij op 12 september 2003 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd.

De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv om de uitkering te weigeren ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij rechten kan ontlenen aan artikel 6 van Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije, omdat hij langdurig in Nederland heeft gewerkt en premies heeft afgedragen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant geen legale arbeid heeft verricht, aangezien er geen tewerkstellingsvergunning was afgegeven. Dit betekent dat hij niet kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WAO.

De Raad heeft de relevante Europese regelgeving en rechtspraak in overweging genomen, maar concludeert dat de arbeid van appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor legale arbeid. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat appellant geen aanspraak kan maken op de rechten die voortvloeien uit Besluit 1/80, omdat hij niet aan de vereisten voor legale arbeid voldoet. De beslissing van het Uwv om de WAO-uitkering te weigeren wordt derhalve bevestigd, en er zijn geen proceskosten aan de orde.

Uitspraak

05/2173 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant]
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 februari 2005, 04/2402 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.B. van den Toorn-Volkers, advocaat te Made, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 8 november 2007. Voor appellant is verschenen mr. Van der Toorn-Volkers, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J. Hut.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, die in 1959 in Turkije is geboren, is vanaf 1990 diverse keren werkzaam geweest in Nederland. In 1996 is hij Nederland uitgezet. In september 1998 is appellant teruggekeerd. In 1999 heeft hij twee keer een verblijfsvergunning aangevraagd, welke hem is geweigerd.
Met ingang van 7 januari 2002 is appellant in dienst getreden bij een straal- en schildersbedrijf in Vlaardingen. In november 2002 heeft hij een verblijfsvergunning aangevraagd ten behoeve van een medische behandeling. In afwachting van de beslissing op deze aanvraag mocht appellant in Nederland verblijven, maar was het hem niet toegestaan arbeid te verrichten.
Op 11 december 2002 heeft appellant zich ziek gemeld voor zijn werkzaamheden als straler-spuiter in verband met pijn in zijn been en psychische klachten. Op 12 september 2003 heeft hij een uitkering aangevraagd ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Nadat uit onderzoek gebleken was dat appellant op het moment van intreden van de arbeidsongeschiktheid niet rechtmatig arbeid verrichtte in Nederland en deswege niet kon worden aangemerkt als werknemer in de zin van artikel 3, derde lid, van de WAO, heeft het Uwv bij besluit van 17 februari 2004 geweigerd aan appellant een WAO-uitkering toe te kennen omdat hij niet verzekerd was voor de WAO.
Bij besluit van 5 juli 2004 (hierna: het bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 februari 2004 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep is namens appellant gesteld dat, omdat hij langdurig werkzaam is geweest in Nederland en over zijn loon premies voor de werknemersverzekeringen zijn afgedragen, hij legale arbeid heeft verricht en daarom rechten kan ontlenen aan artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije van 19 september 1980 (hierna: Besluit 1/80). Daarbij is gewezen op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese gemeenschappen (hierna: het Hof van Justitie van de EG) van 2 juni 1995, Dörr en Ünal, C-136/03 en 6 juni 1995, Bozkurt, C-434/93.
De Raad overweegt het volgende.
In de op 12 september 1964 tussen de toenmalige Europese Economische Gemeenschap (hierna: EEG) en Turkije gesloten Associatieovereenkomst is in artikel 12 overeengekomen geleidelijk het vrije verkeer van werknemers tussen de EEG en Turkije tot stand te brengen. De bij de Associatieovereenkomst ingestelde Associatieraad heeft op 19 september 1980 Besluit 1/80 vastgesteld.
Artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80 luidt:
“1. Behoudens het bepaalde in artikel 7 betreffende de vrije toegang tot arbeid van de gezinsleden, heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een Lid-Staat behoort:
- na een jaar legale arbeid in die Lid-Staat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft;
- na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lid-Staten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in de Lid-Staat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die Lid-Staat;
- na vier jaar legale arbeid, in die Lid-Staat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze.”
Uit de hiervoor weergegeven tekst van artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80 volgt dat de Associatieraad de bedoeling heeft gehad het vrije verkeer van werknemers te reguleren, uitsluitend indien en voor zover die werknemers ten minste één jaar legale arbeid verrichten en aldus deel uitmaken van de legale arbeidsmarkt.
Uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de EG, zoals bijvoorbeeld de arresten van
19 november 2002, Kurz, C-188/00 en 26 november 1998, Birden, C-1/97, volgt dat het begrip 'legale arbeidsmarkt' vooronderstelt dat de in artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80 bedoelde werknemer alle wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften van de betreffende lidstaat inzake binnenkomst op zijn grondgebied en arbeid heeft nageleefd en dus het recht heeft verworven in die lidstaat een beroepsactiviteit uit te oefenen.
In Nederland bevat de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: WAV) de regels met betrekking tot de tewerkstelling van vreemdelingen. In artikel 2, eerste lid, van de WAV is bepaald dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Niet betwist is dat voor de tewerkstelling van appellant geen tewerkstellingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de WAV was afgegeven. Dit maakt dat de arbeid die appellant ten tijde van zijn uitval op 11 december 2002 verrichtte niet is aan te merken als 'legale arbeid' in de zin van artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80.
In de namens appellant aangehaalde arresten van het Hof van Justitie van de EG ziet de Raad geen aanknopingspunten om anders te oordelen. In het arrest Bozkurt ging het om een Turkse werknemer voor wie, in verband met de aard van zijn werkzaamheden als internationaal chauffeur, geen tewerkstellingsvergunning was vereist en het arrest van Dörr en Ünal betrof twee Turkse onderdanen die reeds aanspraak konden maken op de in Besluit 1/80 aan legale Turkse werknemers verleende rechten.
Omdat appellant geen legale arbeid verrichtte is op hem artikel 6 van Besluit 1/80 niet van toepassing en kan hij niet worden aangemerkt als werknemer in de zin van artikel 3, derde lid, van de WAO. Het Uwv heeft daarom terecht geweigerd aan hem een uitkering ingevolge de WAO toe te kennen.
Gelet op het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking. De Raad ziet geen aanleiding om een partij te veroordelen in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en
H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2008.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) A.C. Palmboom.