als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
in verband met het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het College)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 augustus 2007, 05/4385 (hierna: aangevallen uitspraak)
Datum uitspraak: 19 december 2007
Het College heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Namens verzoeker heeft mr.dr. M.F. Vermaat, advocaat te Amsterdam, een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2007. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr.dr. Vermaat, voornoemd. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Wohlgemuth Kitslaar, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningen-rechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker heeft op 19 november 2004 aan het College verzocht hem, in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: WVG), in aanmerking te brengen voor een gesloten buitenwagen in bruikleen. Bij besluit van 3 maart 2005 heeft het College afwijzend op dit verzoek beslist. Daaraan is ten grondslag gelegd dat door verzoeker niet aan alle gestelde criteria die gelden voor toekenning van een gesloten buitenwagen in het kader van de WVG wordt voldaan.
Bij besluit van 25 augustus 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 3 maart 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 25 augustus 2005 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het primaire besluit van 3 maart 2005 herroepen en het College opdracht gegeven om aan verzoeker binnen zes weken na dagtekening van die uitspraak een gesloten buitenwagen in bruikleen ter beschikking te stellen.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat artikel 19 van de Beroepswet voor het onderhavige geval meebrengt dat de werking van de aangevallen uitspraak tengevolge van het ingestelde hoger beroep van rechtswege is geschorst en dat het verzoek om voorlopige voorziening ertoe strekt die schorsende werking op te heffen voor zover het de bij die uitspraak gegeven opdracht betreft.
In het kader van de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening overweegt de voorzieningenrechter voorts dat het hem, gelet op de complexiteit en het principiële karakter van de in de hoofdzaak te beantwoorden rechtsvragen, niet geraden voorkomt thans een voorlopig oordeel te geven over de juistheid van het in de aangevallen uitspraak gegeven oordeel over de rechtmatigheid van het in beroep bestreden besluit van
25 augustus 2005.
Met betrekking tot de vraag of verzoeker een voldoende spoedeisend belang heeft om het treffen van een voorlopige voorziening te kunnen rechtvaardigen wordt het volgende overwogen.
Verzoeker heeft aangegeven dat het belang bij het treffen van een voorlopige voorziening daarin is gelegen dat hij zolang het hoger beroep van het College bij de Raad in behandeling is een noodzakelijke en verantwoorde vervoersvoorziening in de zin van de WVG over de korte maar met name de zeer korte afstand moet ontberen.
De voorzieningenrechter acht in hetgeen namens verzoeker is aangevoerd voldoende grond aanwezig voor het oordeel dat sprake is van voldoende spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij is in aanmerking genomen dat tussen partijen niet in geschil is dat verzoeker gezien zijn beperkingen in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening voor de zeer korte afstand en dat er voor hem een medische noodzaak is om zich te beschermen tegen weersinvloeden. Voorts is in aanmerking genomen dat de door het College aan verzoeker toegekende vervoersvoorziening voor de korte en zeer korte afstand, te weten een scootmobiel met scherm en schootskleed, vanwege de weersomstandigheden door verzoeker niet het gehele jaar gebruikt kan worden. De voorzieningenrechter heeft bij zijn beoordeling tenslotte nog betrokken dat verzoeker bij slecht weer geen adequate mogelijkheid heeft om in zijn vervoersbehoefte over de korte en zeer korte afstand te voorzien.
Aangaande de verzochte opheffing van de van rechtswege aan het hoger beroep verbonden schorsende werking wordt het volgende overwogen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker een vervoersbehoefte heeft bestaande uit het met zijn echtgenote doen van boodschappen, het onderhouden van familiecontacten, het kunnen bereiken van winkels en het gewoon naar buiten kunnen. Voorts wordt vastgesteld dat de partner van verzoeker wegens medische beperkingen, beperkt in staat is om verzoeker assistentie te verlenen bij zijn vervoersbehoefte.
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat van de zijde van het College ten tijde van de behandeling ter zitting van soortgelijke zaken als de onderhavige, waarvan een uitspraak is gepubliceerd in onder andere JWWB 2007/287, is verklaard dat een gesloten buitenwagen voor iedere gewenste termijn kan worden geleast.
De voorzieningenrechter is gegeven het vorenstaande, bij afweging van de betrokken belangen, van oordeel dat voldoende grond aanwezig is voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening en voorts om te bepalen dat het College binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak uitvoering dient te geven aan de aangevallen uitspraak. In dat verband wordt nog overwogen dat onder het ter beschikking stellen van een gesloten buitenwagen, tevens dient te worden verstaan, zoals in de gemeente Amsterdam gebruikelijk is, het voorzien, indien en voor zover nodig, in rij-instructie.
De voorzieningenrechter vindt in het vorenstaande aanleiding om het College op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van verzoeker in deze procedure tot een bedrag van € 644,-- aan kosten voor rechtsbijstand.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht toe;
Bepaalt dat de schorsende werking van het hoger beroep wordt opgeheven en verstaat dat het College binnen zes weken na dagtekening van deze voorlopige voorziening aan verzoeker, ter uitvoering van de uitspraak van 20 augustus 2007, reg.nr. 05/4385, een gesloten buitenwagen in bruikleen verstrekt;
Veroordeelt het College tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 644,-- te betalen door de gemeente Amsterdam aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Amsterdam aan verzoeker het griffierecht van € 106,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 december 2007.
(get.) C.H.T.W. van Rooijen.