ECLI:NL:CRVB:2007:BC1815
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.A.J. van den Hurk
- K. Zeilemaker
- A.B.J. van der Ham
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstandsuitkering en de beoordeling van duurzaam gescheiden leven
In deze zaak gaat het om de aanvraag van appellante voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante diende haar aanvraag in op 8 december 2004, na het vertrek van haar echtgenoot. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage heeft de aanvraag op 31 januari 2005 afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was dat de echtgenoot de gezamenlijke woning had verlaten. Deze afwijzing werd na bezwaar gehandhaafd. De rechtbank ’s-Gravenhage verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, waarop appellante hoger beroep instelde.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder een huisbezoek en de registratie van de echtgenoot in de gemeentelijke basisadministratie. De Raad oordeelde dat appellante ten tijde van de aanvraag niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot, omdat hij nog geregistreerd stond op haar adres en zijn persoonlijke spullen in de woning aanwezig waren. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag op onjuiste gronden was gebaseerd, maar dat de gevraagde bijstand terecht was geweigerd.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 19 mei 2005 gegrond. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden in stand gelaten, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Tevens werd het College veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.288,-- bedragen, en het griffierecht van € 143,-- diende door de gemeente ’s-Gravenhage aan appellante te worden vergoed. Partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.