ECLI:NL:CRVB:2007:BC1673

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/3909 WAO, 05/5339 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-schatting en belastbaarheid van appellant na auto-ongeval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 juli 2004, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gegrond werd verklaard. Het Uwv had op 22 augustus 2005 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 7 augustus 2001 werd vastgesteld op 45 tot 55%. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, omdat hij van mening is dat de voorgehouden functies niet geschikt zijn gezien zijn medische toestand, die is verergerd door een auto-ongeval op 8 augustus 2000. Tijdens de zitting op 2 november 2007 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door W.L.J. Weltevrede.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant beoordeeld. De Raad concludeert dat het Uwv de belastbaarheid van appellant correct heeft vastgesteld en dat de medische gegevens die door appellant zijn overgelegd, geen aanleiding geven om het eerdere oordeel te herzien. De Raad oordeelt dat appellant, ondanks zijn nekklachten en concentratieproblemen, in staat is om de aan de schatting ten grondslag liggende functies te vervullen. De Raad verklaart het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 22 augustus 2005 ongegrond. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 322,- en dient het Uwv het griffierecht van € 102,- aan appellant te vergoeden.

Uitspraak

04/3909 WAO, 05/5339 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 juli 2004, 03/1543 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Blom, advocaat te Spijkenisse, hoger beroep ingesteld.
Op 24 september 2004 heeft mr. N. Desloover, advocaat te Rotterdam, zich als gemachtigde gesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2007. Appellant is - zoals schriftelijk was gemeld - niet verschenen en het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het besluit van
7 mei 2003 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van haar uitspraak. Voorts heeft de rechtbank een beslissing genomen over de vergoeding van griffierecht en proceskosten.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, op 22 augustus 2005 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Bij dit besluit heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 7 augustus 2001 alsnog vastgesteld op 45 tot 55%.
Appellant heeft in reactie op het besluit van 22 augustus 2005 aangegeven dat niet (volledig) aan zijn bezwaren tegemoet is gekomen.
Het bezwaar van appellant richt zich tegen het medisch oordeel dat (ook) aan het nieuwe besluit ten grondslag ligt.
De Raad overweegt in de eerste plaats dat met het besluit van 22 augustus 2005 niet volledig aan de bezwaren van appellant tegemoet is gekomen. Met toepassing van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal dit besluit daarom in de onderhavige beoordeling worden betrokken.
De Raad stelt voorts vast dat het besluit van 22 augustus 2005 in de plaats is getreden van het besluit van 5 mei 2003 voor zover dat besluit betrekking had op de mate van arbeidsongeschiktheid, zodat appellant geen belang meer heeft bij een beslissing op het hoger beroep.
Derhalve dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Met betrekking tot het besluit van 22 augustus 2005 overweegt de Raad het volgende.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij de hem voorgehouden functies niet kan verrichten door de nekklachten die hij heeft ten gevolge van het hem overkomen auto-ongeval op 8 augustus 2000; deze nekklachten leiden ook tot concentratie-problemen. In reactie op het besluit van 22 augustus 2005 heeft appellant opgemerkt dat hij - de arbeidskundige grondslag van dat besluit voor juist houdend - van mening blijft dat de voorgehouden functies medisch gezien niet geschikt zijn.
Ter ondersteuning van dit standpunt heeft appellant medische stukken aan de Raad gezonden, waaronder een neurologische en een psychiatrische expertise die zijn verricht in het kader van de afwikkeling van de letselschadezaak.
Bezwaarverzekeringsarts C.E.M. van Geest heeft bij rapporten van 24 april 2007 en
1 oktober 2007 op deze informatie gereageerd.
De Raad is - met de rechtbank - van oordeel dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant op juiste wijze is verricht en dat geen aanleiding bestaat de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts voor onjuist te houden. De verzekerings-arts heeft appellant onderzocht en informatie van de behandelende sector bij zijn oordeel betrokken. Hij heeft een FML opgesteld waarbij met de beperkingen van appellant rekening is gehouden. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant ook zelf onderzocht en de conclusies van de primaire verzekeringsarts onderschreven.
De in hoger beroep overgelegde medische gegevens brengen de Raad niet tot een ander oordeel. De Raad onderschrijft het commentaar van bezwaarverzekeringsarts Van Geest waarin gemotiveerd is aangegeven dat er geen aanleiding bestaat om het ingenomen standpunt over de belastbaarheid te herzien.
De vraag of appellant met inachtneming van de vastgestelde belastbaarheid in staat moet worden geacht de aan de schatting ten grondslag liggende functies te vervullen, beantwoordt de Raad bevestigend.
Vergelijking van het maatmaninkomen met de resterende verdiencapaciteit leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van ongeveer 49%. Indeling in de arbeidsongeschikt-heidsklasse 45 tot 55% zoals bij het besluit van 22 augustus 2005 is geschied, is derhalve terecht.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het beroep voor zover dat moet worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 22 augustus 2005 ongegrond is.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep van appellant, voorzover dit wordt geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 22 augustus 2005, ongegrond;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 102,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als Leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 december 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M. Gunter.
MH