ECLI:NL:CRVB:2007:BC1270

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-277 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering van appellant

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 4 januari 2006, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had bij besluit van 8 november 2004, na bezwaar, zijn eerdere beslissing van 2 maart 2004 gehandhaafd om appellant per 13 februari 2004 geen WAO-uitkering toe te kennen, omdat hij op die datum niet in relevante mate arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank oordeelde dat niet was gebleken dat de medische beperkingen van appellant onjuist waren vastgesteld en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd waarom appellant in staat was de geduide functies te vervullen.

In hoger beroep herhaalt appellant zijn eerdere gronden en stelt dat de klachten aan zijn rechterpols meer beperkingen met zich meebrengen dan het Uwv heeft aangenomen. Hij betwist de geschiktheid van de geduide functies, waarbij de rechterpols moet worden gebruikt. De Centrale Raad van Beroep bevestigt echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep geen doel treft. De Raad is van mening dat de rechtbank de argumenten van appellant afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en merkt op dat de grieven van appellant met betrekking tot de functies van taxichauffeur en bezorger-chauffeur niet relevant zijn, aangezien het Uwv deze functies niet aan de schatting ten grondslag heeft gelegd, maar deze slechts als reservefuncties heeft voorgehouden.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij J. Janssen als voorzitter fungeerde en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier uitgesproken in het openbaar op 14 december 2007.

Uitspraak

06/277 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 4 januari 2006, 04/1217 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 14 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2007. Appellant is niet verschenen, Het Uwv was vertegenwoordigd door W.R. Bos.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 8 november 2004 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 2 maart 2004 appellant per 13 februari 2004 geen WAO-uitkering toe te kennen, omdat hij per die datum niet in relevante mate arbeidsongeschikt is.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 8 november 2004, het bestreden besluit, ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de medische beperkingen van appellant op een onjuiste wijze zijn vastgesteld. Ten aanzien van de geduide functies is naar het oordeel van de rechtbank door het Uwv voldoende gemotiveerd waarom appellant in staat is deze functies te vervullen.
In hoger beroep voert appellant in essentie dezelfde gronden aan als in het beroep bij de rechtbank. Hij is nog steeds van mening dat de klachten aan de rechterpols meer beperkingen opleveren dan door het Uwv aangenomen. In dat licht bezien zijn ten onrechte functies geduid waarbij de rechterpols moet worden gebruikt.
De Raad is van oordeel dat de rechtbank de argumenten van appellant afdoende heeft besproken en genoegzaam heeft gemotiveerd waarom die argumenten niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig.
Voorts merkt de Raad op dat de grieven met betrekking tot de passendheid van de functies van taxichauffeur en bezorger-chauffeur voorbij zien aan het feit dat het Uwv deze functies niet aan de schatting ten grondslag heeft gelegd, maar appellant slechts als reservefuncties heeft voorgehouden.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 december 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M. Gunter.
JL