ECLI:NL:CRVB:2007:BC0668
Centrale Raad van Beroep
Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Appellant ontving sinds 1993 een WAO-uitkering, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Na een aanvraag om verhoging van deze uitkering, heeft het Uwv in 2003 besloten de uitkering ongewijzigd voort te zetten. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit en werd onderzocht door een verzekeringsarts, die concludeerde dat appellant een gedeeltelijke WAO-uitkering ontving op basis van psychische problematiek en locomotore klachten. De verzekeringsarts stelde beperkingen vast in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), die onder andere een urenbeperking en beperkingen in schouderbelasting omvatte.
Na een herziening van de uitkering door het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 65 tot 80%, maakte appellant opnieuw bezwaar. De bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige concludeerden dat de beperkingen van appellant niet waren onderschat en dat de geselecteerde functies geschikt waren. De rechtbank onderschreef deze conclusies en verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat de motivering van de arbeidsdeskundige ten aanzien van de belastbaarheid van appellant niet volledig was. De Raad vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 966,- bedroegen. De uitspraak werd gedaan op 19 december 2007.