ECLI:NL:CRVB:2007:BC0657
Centrale Raad van Beroep
Bevestiging van de uitspraak over de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in het kader van de WAZ
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat appellant, die sinds 1997 als zelfstandig interim-manager werkzaam was, geen recht had op een WAZ-uitkering omdat hij in de 52 weken voorafgaand aan 14 maart 2003 geen arbeid had verricht. De rechtbank concludeerde dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 14 maart 2003 lag, gebaseerd op de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Appellant stelde in hoger beroep dat de eerste ziektedag 6 december 2001 moest zijn, en bracht hiervoor diverse stukken in, waaronder rapportages van psychologen. De bezwaarverzekeringsarts reageerde hierop, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de arbeidsongeschiktheid eerder was ingetreden dan 14 maart 2003. De Raad benadrukte dat appellant zelf deze datum als eerste arbeidsongeschiktheidsdag had opgegeven en dat er geen overtuigende argumenten waren om hieraan te twijfelen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en de zitting vond plaats op 7 november 2007, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De Raad concludeerde dat de eerdere beslissing van de rechtbank juist was en bevestigde deze.