ECLI:NL:CRVB:2007:BC0468
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.C.F. Talman
- M.C. Bruning
- K.J. Kraan
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep functiewaardering bij Gedeputeerde Staten van Zeeland
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 16 augustus 2006, waarin het beroep tegen het besluit van de Gedeputeerde Staten van Zeeland over de functiewaardering van de appellant ongegrond werd verklaard. De appellant, werkzaam als senior medewerker financiën en bedrijfsvoering, was het niet eens met de waardering van zijn functie, specifiek met de score voor de factor keuzemogelijkheden. De Gedeputeerde Staten hadden in een nieuw besluit op bezwaar, genomen op 21 juni 2005, de score voor deze factor vastgesteld op 2, wat de appellant als onterecht beschouwde. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de motivering van de score niet onhoudbaar was, maar had het besluit van 26 april 2004 vernietigd wegens een motiveringsgebrek.
Tijdens de zitting van de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2007, waar de appellant in persoon verscheen en de Gedeputeerde Staten vertegenwoordigd werden door mr. R. Koper, werd de zaak behandeld. De Raad oordeelde dat de door de Gedeputeerde Staten aangevoerde vergelijkbare functies, die ook een score van 2 voor keuzemogelijkheden hadden, voldoende waren om de waardering van de functie van de appellant te onderbouwen. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van rechtsongelijkheid en dat de waardering consistent was. De eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.C.F. Talman als voorzitter en M.C. Bruning en K.J. Kraan als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 6 december 2007.