ECLI:NL:CRVB:2007:BB9626
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- B.M. van Dun
- R.P.Th. Elshoff
- Rechtspraak.nl
Terecht geweigerde WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid en terugvordering van voorschotten
In deze zaak gaat het om de vraag of de WW-uitkering van appellante terecht blijvend geheel is geweigerd omdat zij verwijtbaar werkloos is geworden. Appellante, die sinds maart 2001 als productie-medewerker werkte, heeft in 2005 een vaststellingsovereenkomst getekend om haar arbeidsovereenkomst te ontbinden. Het Uwv heeft haar WW-aanvraag afgewezen, stellende dat appellante verwijtbaar werkloos is geworden door mee te werken aan haar ontslag. De rechtbank Groningen heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen in overweging genomen. De Raad oordeelt dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de bedrijfseconomische redenen die aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst ten grondslag lagen. De Raad stelt vast dat zowel appellante als de werkgever hebben verklaard dat het einde van het dienstverband is ingegeven door bedrijfseconomische redenen, en dat er geen werk beschikbaar was voor appellante. Het Uwv had moeten onderzoeken of er functies beschikbaar waren en had een standpunt moeten innemen over de bedrijfseconomische redenen.
De Raad concludeert dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het Uwv moet opnieuw beslissen op de bezwaren van appellante, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.341,76 bedragen, en moet het griffierecht van € 142,-- aan appellante worden vergoed.