ECLI:NL:CRVB:2007:BB9611

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6607 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit Uwv inzake WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 oktober 2005, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 6 mei 2003 terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Appellant had zijn bezwaar te laat ingediend, en de rechtbank was van mening dat de overschrijding van de termijn niet als verschoonbaar kon worden aangemerkt. Appellant stelde dat het Uwv het buitenlandse adres als zijn verblijfsadres had moeten beschouwen en ontkende een uitnodiging voor een gesprek met een verzekeringsarts te hebben ontvangen.

Tijdens de zitting op 23 oktober 2007 werd het hoger beroep beperkt tot de ontvankelijkheid van het bezwaar. De Raad overwoog dat volgens artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bezwaarschrift dat na de termijn is ingediend niet-ontvankelijk kan worden verklaard, tenzij de indiener redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. De Raad vond echter geen aanknopingspunten om te concluderen dat appellant in zijn verzuim niet verantwoordelijk was. Appellant had verzuimd om adequate maatregelen te treffen voor de behartiging van zijn belangen tijdens zijn verblijf in het buitenland.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2007, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken.

Uitspraak

05/6607 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 oktober 2005, 04/4235 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.D. Winter, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Winter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 6 mei 2003 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 7 april 2003 ingetrokken onder de overweging dat appellant geen gehoor heeft gegeven aan de oproep om bij de verzekeringsarts te verschijnen. Bij besluit van 10 oktober 2003 heeft het Uwv het besluit van 6 mei 2003 herzien en bepaald dat appellant met ingang van 23 september 2003 wederom recht heeft op een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 25 augustus 2004, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar gericht tegen het besluit van 6 mei 2003 niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft het Uwv het bezwaar gericht tegen het besluit van 10 oktober 2003 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 6 mei 2003 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Tevens is de rechtbank van oordeel dat het Uwv de WAO-uitkering van appellant eerst met ingang van 23 september 2003 kon hervatten.
In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat de rechtbank de overschrijding van de termijn van indiening van het bezwaar tegen het besluit van 6 mei 2003 ten onrechte niet als verschoonbaar heeft aangemerkt. Volgens appellant had het Uwv het buitenlandse adres van appellant dienen aan te merken als verblijfsadres van appellant. Tevens ontkent appellant een brief van 26 maart 2003 betreffende een uitnodiging voor een gesprek met een verzekeringsarts op 7 april 2003 te hebben ontvangen.
Ter zitting is namens appellant het hoger beroep beperkt tot het oordeel van de rechtbank aangaande de ontvankelijkheid van het besluit van 6 mei 2003.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Artikel 6:8 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Het besluit is op
6 mei 2003 aan appellant toegezonden waarmee de bezwaartermijn op 7 mei 2003 is gaan lopen en derhalve op 17 juni 2003 is geëindigd. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Het bezwaarschrift is gedateerd 20 november 2003, dit is derhalve buiten de bezwaartermijn van zes weken.
Ten aanzien van een na afloop van de gestelde termijn ingediend bezwaarschrift blijft ingevolge artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
In hetgeen namens appellant in het hoger beroepschrift en ter zitting van de Raad is aangevoerd, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot een dergelijk oordeel te komen. Appellant heeft aangevoerd dat hij voor langere tijd in het buitenland verbleef. Dit brengt mee dat appellant toereikende maatregelen dient te treffen ter behartiging van zijn eigen belangen. Nu hij dit heeft nagelaten moet dit voor rekening en risico van appellant blijven. Dat appellant het Uwv er van op de hoogte had gesteld dat hij in Suriname verbleef en dat het Uwv daarmee bij de besluitvorming rekening had dienen te houden, is de Raad niet gebleken.
De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd voor zover aangevochten.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 november 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) I.R.A. van Raaij.
JL