ECLI:NL:CRVB:2007:BB9611
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- H.G. Rottier
- B. Barentsen
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit Uwv inzake WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 oktober 2005, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 6 mei 2003 terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Appellant had zijn bezwaar te laat ingediend, en de rechtbank was van mening dat de overschrijding van de termijn niet als verschoonbaar kon worden aangemerkt. Appellant stelde dat het Uwv het buitenlandse adres als zijn verblijfsadres had moeten beschouwen en ontkende een uitnodiging voor een gesprek met een verzekeringsarts te hebben ontvangen.
Tijdens de zitting op 23 oktober 2007 werd het hoger beroep beperkt tot de ontvankelijkheid van het bezwaar. De Raad overwoog dat volgens artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bezwaarschrift dat na de termijn is ingediend niet-ontvankelijk kan worden verklaard, tenzij de indiener redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. De Raad vond echter geen aanknopingspunten om te concluderen dat appellant in zijn verzuim niet verantwoordelijk was. Appellant had verzuimd om adequate maatregelen te treffen voor de behartiging van zijn belangen tijdens zijn verblijf in het buitenland.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2007, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken.