tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 3 november 2006, 05/972 (hierna: aangevallen uitspraak),
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 30 november 2007
Namens appellante heeft haar vader, B. Breeman, hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend en een nader besluit van 14 november 2006, genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, toegezonden.
Bij brief van 30 januari 2007 heeft de Raad aan partijen bericht dat in het kader van het reeds aanhangige geding tevens een oordeel zal worden gegeven over het nadere besluit van 14 november 2006.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2007. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door haar vader. De IB-Groep was vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter.
Bij formulier wijzigingen student van 31 mei 1999 heeft appellante, in aansluiting op de per 30 juni 1999 af te ronden MBO-opleiding sociaal juridische dienstverlening, met ingang van 1 juli 1999 studiefinanciering aangevraagd voor de per 1 september 1999 te starten opleiding muziekinstrumentenbouw in Boom te België.
Bij besluit van 17 juli 1999 is aan appellante per 1 juli 1999 studiefinanciering toegekend. Op dit besluit staat onder wijzigingen per 1 september 1999 vermeld: opleiding elektromechanica in Boom te België. Ook op alle nadien ontvangen Berichten Studiefinanciering vanaf 31 juli 1999 wordt steeds de opleiding elektromechanica, met begindatum 1 september 1999, vermeld.
Appellante heeft bij een schrijven van 29 februari 2004 aan de IB-Groep gevoegd een kopie van het op 30 juni 2002 afgegeven diploma van beroepssecundair onderwijs, studierichting muziekinstrumentenbouw.
Bij besluit van 27 april 2004 is appellante meegedeeld dat de genoten prestatiebeurs op grond van het overgelegde diploma niet kan worden omgezet in een gift omdat het geen diploma van een opleiding in het hoger onderwijs betreft maar een diploma van een Belgische opleiding van beroepssecundair onderwijs.
De IB-Groep heeft het door appellante tegen het besluit van 27 april 2004 gemaakte bezwaar bij besluit van 12 juli 2005 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellante - kort samengevat - aangevoerd dat de fout aangaande de verstrekking van studiefinanciering geheel bij de IB-Groep ligt en haar niets valt te verwijten. Naar aanleiding van een aanvraag voor de studie muziekinstrumentenbouw is studiefinanciering toegekend en de IB-Groep heeft nimmer gereageerd op de opgave op de formulieren studiecontrole 1999-2000 en 2000-2001 dat appellante geen elektromechanica maar muziekinstrumentenbouw studeerde.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Daarbij is overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat de door appellante gevolgde opleiding geen recht gaf op studiefinanciering. Vervolgens is overwogen dat het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Appellante mocht er niet op vertrouwen dat haar op goede gronden studiefinanciering was toegekend nu ze wist dat de toekenning van de veronderstelling uitging dat zij een opleiding elektromechanica volgde en deze veronderstelling onjuist was, aangezien zij de opleiding muziekinstrumentenbouw volgde. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de IB-Groep in het relaas van appellante dat zij de IB-Groep meermalen expliciet heeft geïnformeerd omtrent de (on)juiste vermelding van de gevolgde opleiding en de IB-Groep daarop niet adequaat heeft gereageerd, aanleiding had moeten vinden te onderzoeken of toepassing van de hardheidsclausule is aangewezen. Nu is nagelaten een dergelijk onderzoek te doen is het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de IB-Groep een nader besluit op bezwaar van 14 november 2006 genomen waarbij onder toepassing van artikel 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) - de hardheidsclausule - 50% van de genoten prestatiebeurs over de hier aan de orde zijnde periode alsnog is omgezet in een gift, gelet op de nalatigheid van beide partijen ten aanzien van de bij de IB-Groep onjuist geregistreerde opleiding.
Appellante is het niet eens met de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep op het vertrouwensbeginsel is verworpen. Voorts is appellante van mening dat gezien de door de IB-Groep gemaakte fouten op grond van de hardheidsclausule een volledige omzetting van de genoten prestatiebeurs in een gift dient plaats te vinden.
De Raad overweegt in de eerste plaats dat op grond van de bepalingen van de Wsf 2000, zoals deze luidden ten tijde in dit geding van belang, vaststaat dat voor de Belgische beroepsopleiding muziekinstrumentenbouw geen recht bestond op studiefinanciering en, hiermee samenhangende, het behaalde diploma van deze opleiding niet kan leiden tot omzetting van de genoten prestatiebeurs in een gift.
De Raad is - met de rechtbank - van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. De Raad overweegt in dit verband dat noch is gesteld noch is gebleken dat door de IB-Groep aan appellante concrete toezeggingen zijn gedaan dat bij het behalen van het diploma muziekinstrumentenbouw de genoten prestatiebeurs zou worden omgezet in een gift. De Raad overweegt voorts dat niet is gebleken dat ten aanzien van de toekenning en voortzetting van studiefinanciering gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt die in rechte moeten worden gehonoreerd. De Raad is van oordeel dat appellante uit de diverse berichten studiefinanciering heeft kunnen en moeten afleiden dat haar studiefinanciering werd verstrekt voor een andere opleiding, te weten de opleiding elektromechanica, dan de door haar daadwerkelijk gevolgde opleiding muziekinstrumentenbouw. De inzending van de formulieren studiecontrole 1999-2000 en 2000-2001 met de daarbij gevoegde schoolverklaringen en de daarop gevolgde voortzetting van de verstrekking van de prestatiebeurs brengen niet met zich dat appellante erop mocht vertrouwen dat ondanks de vermelding van de onjuiste opleiding op de berichten wel recht bestond op studiefinanciering. De Raad merkt terzake op dat appellante de formulieren studiecontrole niet eenduidig heeft ingevuld. Op het ene formulier heeft ze de vraag of de bij de IB-Groep geregistreerd staande gegevens, waaronder de studierichting elektromechanica, juist zijn met ja beantwoord en op het andere formulier heeft ze diezelfde vraag onbeantwoord gelaten en onder wijzigingen slechts de naam van de onderwijsinstelling vermeld. De herhaalde registratie van de onjuiste opleiding op de diverse berichten studiefinanciering had voor appellante reden moeten zijn om uit eigen beweging dienaangaande expliciet navraag te doen bij de IB-Groep. Appellantes onjuiste veronderstelling dat de opleiding muziekinstrumentenbouw wellicht een onderdeel vormde van de studierichting elektromechanica komt voor haar eigen rekening.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten, in stand kan blijven.
Ten aanzien van het nadere besluit van 14 november 2006 overweegt de Raad als volgt.
De IB-Groep heeft naar aanleiding van de aangevallen uitspraak aanleiding gevonden om met toepassing van de in artikel 11.5 Wsf 2000 neergelegde hardheidsclausule af te wijken van de van toepassing zijnde dwingendrechtelijke bepalingen van de Wsf 2000, waaruit voortvloeit dat het diploma muziekinstrumentenbouw niet kan leiden tot omzetting van de genoten prestatiebeurs in een gift.
In artikel 11.5 van de Wsf 2000 is aan de IB-Groep de bevoegdheid verleend om deze wet in bepaalde gevallen buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Met inachtneming van de bij de uitoefening van een discretionaire bestuursbevoegdheid passende terughoudende toetsing kan naar het oordeel van de Raad niet worden gezegd dat het alsnog gedeeltelijk omzetten van de genoten prestatiebeurs in een gift een onredelijke invulling vormt van de bevoegdheid van de IB-Groep om af te wijken van de wet. Door de Raad is hierbij in aanmerking genomen dat - zoals uit hetgeen eerder is overwogen volgt - niet alleen de IB-Groep doch ook appellante zelf kan worden verweten dat aan haar ten onrechte studiefinanciering is verstrekt tijdens het volgen van de opleiding muziekinstrumentenbouw.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het nadere besluit van 14 november 2006 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 november 2007.