ECLI:NL:CRVB:2007:BB9556
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J. Brand
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Toekenning van gedeeltelijke WAJONG-uitkering en de beoordeling van medische beperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, geboren in 1985, was betrokken bij een verkeersongeval op 16 december 2002, wat leidde tot een hersenschudding. Het Uwv kende appellant op 3 december 2003 een WAJONG-uitkering toe, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde de beslissing van het Uwv, maar oordeelde dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berustte.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn grieven, waarbij hij stelde dat de rechtbank ten onrechte voorbijging aan de bevindingen van neuropsycholoog dr. E.J.T. Matser. Appellant betoogde dat hij beperkt was in concentratie en handelingstempo en dat de functies die hem werden voorgehouden niet haalbaar waren. De Raad overwoog dat de bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen voldoende had gemotiveerd waarom de aan appellant voorgehouden functies konden worden vervuld, ondanks de medische beperkingen. De Raad zag geen aanleiding om in te gaan op de grief met betrekking tot schending van artikel 6 van het EVRM, aangezien de rechtbank deze grief afdoende had besproken.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant geen doel trof. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter, en de leden J. Brand en J.P.M. Zeijen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 30 november 2007.