ECLI:NL:CRVB:2007:BB9556

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2190 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van gedeeltelijke WAJONG-uitkering en de beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, geboren in 1985, was betrokken bij een verkeersongeval op 16 december 2002, wat leidde tot een hersenschudding. Het Uwv kende appellant op 3 december 2003 een WAJONG-uitkering toe, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde de beslissing van het Uwv, maar oordeelde dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berustte.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn grieven, waarbij hij stelde dat de rechtbank ten onrechte voorbijging aan de bevindingen van neuropsycholoog dr. E.J.T. Matser. Appellant betoogde dat hij beperkt was in concentratie en handelingstempo en dat de functies die hem werden voorgehouden niet haalbaar waren. De Raad overwoog dat de bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen voldoende had gemotiveerd waarom de aan appellant voorgehouden functies konden worden vervuld, ondanks de medische beperkingen. De Raad zag geen aanleiding om in te gaan op de grief met betrekking tot schending van artikel 6 van het EVRM, aangezien de rechtbank deze grief afdoende had besproken.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant geen doel trof. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter, en de leden J. Brand en J.P.M. Zeijen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 30 november 2007.

Uitspraak

05/2190 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 16 maart 2005, 04/761 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft J.R. Beukema, adviseur sociale zekerheid van de Juricon Adviesgroep b.v. te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2007. Namens appellant was bovengenoemde gemachtigde aanwezig. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. L.H.J. Ambrosius.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, geboren in 1985, was op 16 december 2002 betrokken bij een verkeersongeval met zijn bromfiets waarbij hij een hersenschudding heeft opgelopen.
Bij besluit van 3 december 2003 heeft het Uwv appellant met ingang van 15 december 2003 een uitkering toegekend op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
Het door appellant tegen het besluit van 3 december 2003 gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 19 april 2004, het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit op een juiste, althans toereikende, medische grondslag. Echter, omdat het Uwv niet eerder dan in de beroepsprocedure adequaat heeft toegelicht dat de aan de theoretische schatting ten grondslag gelegde functies van huishoudelijk medewerker (Sbc-code 111333), inpakker (Sbc-code 111190) en productiemedewerker textiel (Sbc-code 272043) door appellant kunnen worden vervuld, heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd maar tevens bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
In hoger beroep heeft appellant zijn eerder geformuleerde grieven tegen de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit herhaald.
In de opvatting van appellant is de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan aan de bevindingen van de neuropsycholoog dr. E.J.T. Matser en dient appellant beperkt geacht te worden ten aanzien van concentreren en handelingstempo. Voorts is er sprake van strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) nu de verklaring van de willekeurige arbeidsdeskundige niet op juistheid kan worden gecontroleerd. Ten slotte stelt appellant zich op het standpunt dat geen enkele van de functies hem in redelijkheid is voor te houden, zodat hij volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht.
De Raad overweegt het volgende.
De Raad kan zich vinden in de wijze waarop de rechtbank de gronden van appellant in beroep heeft weerlegd. Naar aanleiding van hetgeen is aangevoerd in hoger beroep overweegt de Raad nog het volgende.
Door de verzekeringsarts H. Jagt is in zijn rapportage van 25 augustus 2003 met betrekking tot de belastbaarheid van appellant het volgende vastgesteld:
“Rekening is te houden met geheugenzwakte, verminderde aandachtsconcentratie en verdelen van de aandacht, gekoppeld aan verhoogde vermoeibaarheid cq ontberen van vitaliteit, met name in situaties waarbij veel stimuli op hem afkomen of veel informatie moet worden verwerkt. Mogelijkheden lijken toereikend voor parttime rustige bezigheden, goed voorgeorganiseerd, fysiek georiënteerd en licht, waarbij belanghebbende zonodig kan terugvallen op enige positieve stimulering vanuit de omgeving.”
In zijn aanvullende rapportage van 14 oktober 2003 maakt de verzekeringsarts nog melding van een bericht van de neuroloog die op zijn vakgebied geen afwijkingen heeft gevonden en van bestendigende factoren door juridisering. De informatie ontleend aan een rapportage van de neuropsycholoog/gz-psycholoog Matser en aan de neuroloog
drs. H.B.M. van Lieshout heeft niet geleid tot heroverweging van de in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 25 augustus 2003 geformuleerde belastbaarheid van appellant.
Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen in verschillende reacties op door appellant ingebrachte stukken uiteengezet dat en om welke reden dient te worden uitgegaan van de bevindingen van het eigen onderzoek, mede in relatie tot de vraag of per datum in geding (15 december 2003) de cognitieve tekorten van appellant op juiste wijze waren vastgelegd in de FML.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw een aantal rapportages aan het dossier toegevoegd:
- het verslag, gedateerd 1 april 2005, van dr. Matser van een neuropsychologisch
heronderzoek afgenomen op 23 maart 2005,
- het verslag, gedateerd 14 september 2006, van een neuropsychologisch onderzoek afgenomen op 21 april 2006 en 12 september 2006 door de psychologen
drs. M. Krijgsveld en drs. B.J. Room-Keen,
- het verslag, gedateerd 19 april 2007, van J.U.R. Niewold, neuroloog, van een medische expertise verricht op 16 februari 2007,
- een brief van 25 september 2007 van Niewold in reactie op een tweetal brieven van het Uwv,
- een adviesrapport assessment arbeidsrevalidatie gedateerd 5 juli 2007, van
M. Willemse, arbeidsrevalidatie-therapeut,
- een brief, gedateerd 27 september 2007, van de revalidatiearts A. de Feijter.
Namens het Uwv hebben de bezwaarverzekeringsartsen Heeskens-Reijnen en J.L. Waasdorp in hun rapportages van 13 juni 2005 respectievelijk 29 december 2006 gemotiveerd aangegeven dat de inhoud van deze door appellant overgelegde stukken geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt ten aanzien van de per
15 december 2003 bestaande belastbaarheid van appellant te wijzigen.
Naar het oordeel van de Raad bieden de nader ingebrachte rapportages onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan het door het Uwv ingenomen standpunt. Uit de stukken komen geen objectieve beperkingen naar voren die niet al bij het Uwv bekend waren of waar het Uwv geen rekening mee heeft gehouden. Het rapport van de neuroloog Niewold - overigens uitgebracht in verband met de letselschade van appellant en als zodanig vanuit een andere invalshoek opgesteld - onderschrijft in grote lijnen de toestandsbeelden blijkend uit neuropsychologische rapportages van Matser van
13 juli 2004 en 1 april 2005 en van Krijgsveld en Room-Keen van 14 september 2006, en ziet derhalve onvoldoende op de in dit geding van belang zijnde datum 15 december 2003.
Hetzelfde geldt voor de rapportages gericht op arbeidsrevalidatie van appellant.
Wat de arbeidskundige kant van de zaak betreft is de Raad van oordeel dat door het Uwv afdoende en voldoende inzichtelijk is gemotiveerd waarom de aan appellant voorgehouden functies door hem met de ten aanzien van hem vastgestelde medische beperkingen kunnen worden vervuld.
De Raad ziet geen aanleiding in te gaan op de in hoger beroep herhaalde en niet nader onderbouwde grief met betrekking tot schending van artikel 6 van het EVRM. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grief niet kan slagen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak dient mitsdien te worden bevestigd.
Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 november 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M. Lochs.
TM