ECLI:NL:CRVB:2007:BB9543
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J. Brand
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAJONG-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 maart 2007, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv werd gegrond verklaard. Het Uwv had bij besluit van 4 november 2004 vastgesteld dat appellant ongewijzigd aanspraak had op een WAJONG-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berustte, maar vernietigde het besluit omdat het Uwv niet adequaat had toegelicht dat appellant de geselecteerde functies kon vervullen. De rechtbank bepaalde echter dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant geen doel treft. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige voldoende motiveert waarom appellant in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig zijn voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden, in aanwezigheid van griffier M. Lochs.