ECLI:NL:CRVB:2007:BB9535

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6415 WTS
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tegemoetkoming onderwijsbijdrage en toetsingsinkomen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 24 oktober 2006, waarin de rechtbank oordeelde dat de IB-Groep terecht de aanvraag van appellante voor een tegemoetkoming in het kader van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) heeft afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 november 2007 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B. van Aarle en bewindvoerder mr. M.J.A.M. Tonnaer, stelde dat het toetsingsinkomen onjuist was vastgesteld en dat er aanleiding was voor toepassing van de hardheidsclausule. De IB-Groep, vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter, voerde aan dat de besluiten van 27 oktober 2005 en 29 december 2005 terecht waren genomen.

De rechtbank had geoordeeld dat er geen aanleiding was voor vernietiging van de besluiten van de IB-Groep, omdat het toetsingsinkomen voor 2003 en het verlegde peiljaar 2005 correct was vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de situatie van appellante, hoewel financieel benard, niet voldeed aan de voorwaarden voor toepassing van de hardheidsclausule. De Raad benadrukte dat de wetgever bij de totstandkoming van de wet niet had voorzien in de gevolgen die appellante ondervond, en dat de IB-Groep terecht had geoordeeld dat er geen recht op tegemoetkoming bestond.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en er werden geen proceskosten aan de IB-Groep opgelegd. De Raad concludeerde dat de gronden van appellante in hoger beroep geen doel troffen, omdat de tegemoetkoming afhankelijk is van het toetsingsinkomen en niet van het bedrag dat appellante maandelijks ter beschikking heeft.

Uitspraak

06/6415 WTS
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 24 oktober 2006, 05/1891 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 30 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. van Aarle, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2007. Appellante was vertegenwoordigd door mr. Van Aarle en mr. M.J.A.M. Tonnaer, bewindvoerder. De IB-groep was vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter.
II. OVERWEGINGEN
Bij de aangevallen uitspraak is de rechtbank, kort samengevat, tot het oordeel gekomen dat voor vernietiging van de besluiten van de IB-Groep van 27 oktober 2005 en 29 december 2005 geen aanleiding bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de IB-Groep terecht geweigerd appellante, in verband met het onderwijs van haar dochter, voor het schooljaar 2005-2006 een tegemoetkoming in het kader van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) te verstrekken. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat niet is kunnen blijken dat de IB-Groep het toetsingsinkomen voor 2003 en voor het verlegde peiljaar 2005 onjuist heeft vastgesteld, dat op basis van dit toetsingsinkomen geen recht op een tegemoetkoming bestaat en dat de IB-Groep terecht tot het oordeel is gekomen dat van een situatie waarin de hardheidsclausule kan worden toegepast geen sprake is.
De door appellante in hoger beroep ingediende gronden treffen geen doel.
Hetgeen door appellante is gesteld is gebaseerd op het bedrag dat appellante maandelijks ter beschikking heeft, doch gaat eraan voorbij dat – zoals in de aangevallen uitspraak terecht is aangegeven – de tegemoetkoming afhankelijk is van het toetsingsinkomen. Voor de bepaling van het toetsingsinkomen is, kort samengevat, van belang het gecorrigeerd verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet op de Inkomstenbelasting en niet het bedrag waarover appellante feitelijk maandelijks de beschikking heeft, of zou moeten hebben.
Dat appellante in onderhandeling is met de belastingdienst en dat het ernaar uitziet dat een correctie zal plaatsvinden met als gevolg dat het toetsingsinkomen zodanig zal dalen dat wel recht op een tegemoetkoming ontstaat, doet aan het vorenstaande niet af, reeds omdat deze gebeurtenis zich thans – laat staan voordat de IB-Groep tot afsluitende besluitvorming is gekomen – nog niet heeft voltrokken.
Het standpunt van appellante dat de benarde financiële situatie waarin zij verkeert aanleiding dient te zijn voor de toepassing van de hardheidsclausule gaat eraan voorbij dat voor toepassing van deze clausule slechts aanleiding bestaat in een geval waarin de uitvoering van de wet leidt tot gevolgen die de wetgever bij de totstandkoming van de wet niet heeft voorzien. Hiervan is in dit geval, gelet op vorenbedoelde keuze van de wetgever om aansluiting te zoeken bij het toetsingsinkomen, geen sprake.
De aangevallen uitspraak dient mitsdien te worden bevestigd.
Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 november 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M. Lochs.
MR