ECLI:NL:CRVB:2007:BB9530

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6667 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van besluit ten aanzien van ingangsdatum terugbetalingsperiode

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 oktober 2006. Appellante, vertegenwoordigd door haar echtgenoot, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de IB-Groep, die haar verzoek om terug te komen van een eerder besluit heeft afgewezen. Dit eerdere besluit, genomen op 6 december 1993, bepaalde de ingangsdatum van de terugbetalingsperiode van een renteloos voorschot op studiefinanciering op 1 december 1993. Appellante stelt dat deze ingangsdatum onjuist is en dat de terugbetalingsperiode had moeten beginnen op 1 januari 1987, na het beëindigen van haar studie M.O.-A pedagogiek in medio 1986.

De IB-Groep heeft het verzoek van appellante om terug te komen van het besluit afgewezen, omdat er volgens hen geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een heroverweging rechtvaardigen. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, waarbij zij oordeelde dat de feiten die appellante aanvoert, al bekend waren ten tijde van het oorspronkelijke besluit en dus niet als nieuwe feiten kunnen worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de IB-Groep in redelijkheid heeft kunnen weigeren om terug te komen op het besluit van 6 december 1993. Het hoger beroep van appellante is derhalve ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in tegenwoordigheid van de griffier hebben uitgesproken. Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

06/6667 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 oktober 2006, kenmerk 06/121 en 06/1443 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 30 november 2007
I. PROCESVERLOOP
[Naam echtgenoot], echtgenoot van appellante, heeft in zijn hoedanigheid van gemachtigde van appellante namens haar hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij in de zaak met reg.nr. 06/1443 het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 11 mei 2006 ongegrond is verklaard.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2007. Voor appellante is haar gemachtigde ter zitting verschenen. De IB-Groep was vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter.
II. OVERWEGINGEN
Appellante heeft de IB-Groep verzocht terug te komen van het besluit van 6 december 1993 (Bericht 1993, no. 2) waarbij de ingangsdatum van de terugbetalingsperiode van haar renteloos voorschot is vastgesteld op 1 december 1993. Aan dat besluit kleven naar haar overtuiging dermate grote gebreken dat dat besluit niet onverkort in stand kan worden gelaten. Nu zij haar studie M.O.-A pedagogiek, waaraan zij haar recht op studiefinanciering ontleende, medio 1986 heeft beëindigd, had de terugbetalingsperiode op 1 januari 1987 een aanvang moeten nemen en zou het einde daarvan op 1 januari 2004 zijn bereikt, terwijl deze thans voortduurt tot 1 december 2008.
Dit verzoek is bij besluit van 9 februari 2006 afgewezen omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 februari 2006 is door de IB-Groep bij besluit van 11 mei 2006 onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat de door appellante met betrekking tot het besluit van 6 december 1993 aangevoerde feiten en omstandigheden geen nieuwe feiten zijn in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Die feiten waren immers destijds al bekend en hadden binnen de bezwaartermijn tegen het besluit van 6 december 1993 kunnen worden aangevoerd. De IB-Groep was derhalve naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden om over te gaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om de (aanvangsdatum van de) terugbetalingsperiode nader vast te stellen.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de IB-Groep in redelijkheid heeft kunnen weigeren terug te komen van het besluit van 6 december 1993. Er is inderdaad geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, nu die feiten ook al destijds binnen de bezwaartermijn tegen het besluit van 6 december 1993 hadden kunnen worden aangevoerd. Nu geen sprake is van nieuwe feiten, is de rechtbank terecht niet ingegaan op de vraag of er aan het besluit van 6 december 1993 ernstige gebreken kleven.
Het hoger beroep treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak komt, voor zover zij is aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 november 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M. Lochs.
JL