ECLI:NL:CRVB:2007:BB9529

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6820 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 oktober 2005, waarin de rechtbank het bezwaar van de appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 4 november 2004 de WAO-uitkering van de appellant herzien van 80-100% naar 65-80%, met ingang van 5 januari 2005. De rechtbank oordeelde dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv in orde was, maar dat het bestreden besluit pas in de beroepsfase van een afdoende motivering was voorzien. Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de rechtsgevolgen in stand blijven, met vergoeding van proceskosten en griffierecht.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn medische beperkingen waren onderschat en dat hij niet in staat was de geduide functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de grieven van de appellant besproken en geconcludeerd dat de rechtbank deze grieven afdoende had gemotiveerd. De Raad vond geen gronden in het hoger beroepschrift die twijfels opriepen over de belastbaarheid die door het Uwv was aangenomen, noch over de passendheid van de geduide functies in medisch opzicht. Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing werd in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier uitgesproken in het openbaar op 30 november 2007.

Uitspraak

05/6820 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 oktober 2005, kenmerk 05/1929 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Mr. A. Bosveld, advocaat te Rotterdam, heeft namens appellant hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2007. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. H. van Wijngaarden.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 4 november 2004 heeft het Uwv appellants uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 5 januari 2005 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
Bij besluit van 1 april 2005 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 november 2004 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit getoetst en in orde bevonden. Aangezien het bestreden besluit eerst in de beroepsfase van een afdoende motivering was voorzien, heeft de rechtbank het beroep bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, een en ander met vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij onverminderd meent dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat hij met inachtneming daarvan niet in staat is de geduide functies ingaande 5 januari 2005 te verrichten.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de in hoger beroep herhaalde en niet nader onderbouwde grieven afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet kunnen slagen. De Raad heeft uit het hoger beroepschrift geen gronden kunnen distilleren die twijfel oproepen aan de juistheid van de door het Uwv aangenomen belastbaarheid en de passendheid in medisch opzicht van de geduide functies.
Het hoger beroep treft dan ook geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 november 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M. Lochs.
JL