ECLI:NL:CRVB:2007:BB9529
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J. Brand
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de beoordeling van medische beperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 oktober 2005, waarin de rechtbank het bezwaar van de appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 4 november 2004 de WAO-uitkering van de appellant herzien van 80-100% naar 65-80%, met ingang van 5 januari 2005. De rechtbank oordeelde dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv in orde was, maar dat het bestreden besluit pas in de beroepsfase van een afdoende motivering was voorzien. Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de rechtsgevolgen in stand blijven, met vergoeding van proceskosten en griffierecht.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn medische beperkingen waren onderschat en dat hij niet in staat was de geduide functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de grieven van de appellant besproken en geconcludeerd dat de rechtbank deze grieven afdoende had gemotiveerd. De Raad vond geen gronden in het hoger beroepschrift die twijfels opriepen over de belastbaarheid die door het Uwv was aangenomen, noch over de passendheid van de geduide functies in medisch opzicht. Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing werd in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier uitgesproken in het openbaar op 30 november 2007.