tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 14 november 2005, 04/2078 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 november 2007
Namens appellant heeft mr. I.E. Elgersma, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2007. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde mr. Elgersma. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.
Voor een uitvoerige weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak en naar de uitspraak van de Raad van 5 januari 2006, 04/5462 WAZ, gewezen in een eerder geding tussen partijen.
In laatstgenoemde uitspraak heeft de Raad met betrekking tot de datum die in die zaak in geschil was, 13 november 2002, geoordeeld dat het Uwv de belastbaarheid van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen niet heeft onderschat.
In de onderhavige zaak, waarin de bezwaarverzekeringsarts W. Ruitenberg in bezwaar eveneens de medische beoordeling heeft gedaan, is tussen partijen in geschil of het Uwv uitgaande van de datum 24 januari 2003 de belastbaarheid van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen niet heeft onderschat.
Zowel in de onderhavige zaak als in de eerdere zaak heeft Ruitenberg na eigen onderzoek de door de eerste verzekeringsarts opgemaakte Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) bijgesteld met als resultaat, dat appellant op grond van de door Ruitenberg vastgestelde beperkingen op psychisch gebied niet langer geschikt werd geacht voor zijn eigen werk als directeur van een in de vorm van een besloten vennootschap gedreven bureau voor werving en selectie van managers maar wel geschikt werd geacht voor ander werk.
Om die reden heeft het door de bezwaararbeidsdeskundige P.G. Dekker op basis van de door Ruitenberg vastgestelde belastbaarheid geraadpleegde Claim Beoordelings en Borgingssysteem (CBBS), uitgaande van de datum 24 januari 2003, wederom dezelfde functies opgeleverd als in de eerdere zaak.
Uitsluitend omdat één van de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, inmiddels een lagere beloning had gekregen in het CBBS, heeft de bezwaararbeidsdeskundige Dekker de resterende verdiencapaciteit verlaagd, waardoor er een voor de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) relevant verlies aan verdiencapaciteit is ontstaan.
Daarom is bij het thans bestreden besluit van 10 november 2004 appellants bezwaar gegrond verklaard en hem alsnog een uitkering ingevolge de WAZ, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% toegekend met ingang van
24 januari 2003.
Aan de Raad is evenals de rechtbank niet kunnen blijken dat appellants gezondheidstoestand tussen 13 november 2002 en 24 januari 2003 zodanig is gewijzigd dat er twijfel zou kunnen rijzen met betrekking tot de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid.
In de gedingstukken zijn voor zulke twijfel geen aanwijzingen te vinden. De enkele omstandigheid dat appellant in januari 2003 zich onder behandeling van de psychiater P. Kars heeft gesteld acht de Raad daarvoor onvoldoende. Wat betreft de noodzaak om een urenbeperking aan te nemen op grond van de behandelingen bij deze psychiater komt de Raad tot geen ander oordeel dan de rechtbank daarover in de aangevallen uitspraak heeft gegeven.
De Raad komt daarom evenals de rechtbank tot de conclusie dat de bezwaarverzekeringsarts Ruitenberg de belastbaarheid van appellant uitgaande van de datum 24 januari 2003 niet heeft onderschat en dat zijn onderzoek volledig en zorgvuldig is geweest.
In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet om een onafhankelijk deskundige te raadplegen. Het ter zitting van de Raad gedaan verzoek van de gemachtigde van appellant wijst de Raad af.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 november 2007.