ECLI:NL:CRVB:2007:BB9327

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-140 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheid van appellant

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de intrekking van zijn WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellant, die sinds 1980 een WAO-uitkering ontving vanwege arbeidsongeschiktheid door maag- en psychische klachten, werd in 2004 herbeoordeeld door verzekeringsarts R. Bieze. Deze concludeerde dat appellant medisch gezien verbeterd was, maar dat hij sociale problemen ondervond die niet in de beoordeling konden worden meegenomen. Het Uwv trok de uitkering per 18 april 2004 in, omdat appellant op dat moment minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het besluit. Tijdens de zitting op 23 oktober 2007 herhaalde appellant zijn standpunt dat hij op medische gronden niet in staat was om te werken. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de conclusies van de verzekeringsarts Bieze konden ondermijnen. De Raad bevestigde dat appellant op de datum van intrekking van de uitkering niet door ziekte of gebrek verhinderd was om zijn eigen werk als scheerder uit te voeren. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de intrekking van de WAO-uitkering door het Uwv terecht was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

06/140 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 november 2005, 04/3432 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T. Peters, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2007. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde mr. Peters. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.F. Bergman.
II. OVERWEGINGEN
Appellant werkte als scheerder in een textielbedrijf toen hij in augustus 1979 met maagklachten en psychische klachten uitviel. Met ingang van 20 augustus 1980 is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Appellant is op 7 januari 2004 in het kader van een herbeoordeling door de verzekeringsarts R. Bieze uitvoerig onderzocht. Aan de conclusies van zijn rapport, waarin appellant is aangeduid als ‘belanghebbende’, ontleent de Raad het volgende:
"Belanghebbende is vanuit het verleden bekend met maagklachten (waarvoor in het verdere verleden maagoperatie) en ook psychische klachten na echtscheiding.
Verder zijn er nu een scala aan lichamelijke klachten (hoofdpijn, maagklachten, hartklachten, rugklachten).
Met betrekking tot de ervaren lichamelijke klachten moet geconstateerd worden dat belanghebbende weliswaar klachten heeft op die gebieden maar dat er geen enkele (medische) aanleiding aanwezig is om hiervoor enige beperking aan te geven.
Dit zelfde is het geval voor wat betreft de door de maatschappelijk werker aangegeven (zeer oude) wond op het hoofd van belanghebbende. Deze wond (en het in het verleden inwerkende "geweld") heeft geen enkele schade achtergelaten (behoudens het litteken) en is er dus ook geen enkele reden aan te nemen dat er hierdoor enige beperking bestaat.
Wel moet worden vastgesteld dat de medische problematiek van belanghebbende in vergelijk met eerder onderzoek wel duidelijk (medisch) verbeterd is maar dat belanghebbende vooral sociale problemen heeft waarmee medisch gezien geen rekening kan worden gehouden. Bij dit sociale probleem moet gedacht worden aan het relatieve sociale isolement van belanghebbende wat waarschijnlijk vooral veroorzaakt wordt door de echtscheiding van belanghebbende wat in de traditionele Marokkaanse cultuur niet gebruikelijk is en daardoor bij belanghebbende, waarschijnlijk als eerste generatie allochtoon in Nederland, wat verstoten lijkt te zijn uit de culturele (Marokkaanse) gemeenschap. Dit levert spanningsklachten op bij belanghebbende welke de door belanghebbende ervaren slaapproblemen (zonder medicatie) en andere, eerder genoemde klachten in het kader van somatisatie veroorzaakt. Met medicatie slaapt hij overigens goed.
Alle thans bekende medische gegevens overziend moet vastgesteld worden dat er slechts op één punt een beperking moet worden aangegeven; het professioneel besturen van een motorvoertuig. De reden van deze beperking is gelegen in het gebruik van de flurazepam wat belanghebbende gebruikt als slaapmedicatie. Dit niet eens zozeer om medische redenen maar meer om juridische/CBR redenen (in het geval hij een ongeval veroorzaakt en de tegenpartij aan de weet komt dat belanghebbende de medicatie gebruikt hetgeen aanleiding kan geven tot een schadeclaim richting belanghebbende). Dit is dan ook reden waarom er medisch gezien geen reden is om een beperking aan te geven voor wat betreft het werken bij wat gevaarlijkere machines.
Deze beperking is aangegeven in het belastbaarheidsprofiel (FML) wat van kracht is per datum onderzoek zijnde 07-01-2004 daar er geen eerdere ingangsdatum is aan te geven.
Met de actuele beperking is het overigens goed mogelijk dat belanghebbende geschikt te achten is voor de eigen (maatgevende) arbeid. Arbeidsdeskundig onderzoek zal daarbij echter wel nog plaats moeten vinden daar het bij mij niet bekend is of deze/dergelijke arbeid nog bestaat na ruim 20 jaar. Ook is niet bekend of er nog een arbeidsrelatie met de vroegere werkgever bestaat.
Bij de verdere arbeidsdeskundige beoordeling zal waarschijnlijk verder ook rekening gehouden moeten worden met de arbeidsongeschiktheidscriteria van voor 1987."
Bij besluit van 26 februari 2004 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 18 april 2004 ingetrokken, aangezien het Uwv van oordeel is dat appellant op die datum voor minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Dit bezwaar komt erop neer dat appellant zich op medische gronden niet tot arbeid in staat acht.
Desgevraagd heeft de huisarts van appellant G.A.H. Bekkers bij brief van 6 oktober 2004 aan de bezwaarverzekeringsarts M. Hagedoorn medegedeeld dat appellant al jaren bekend is met psychosomatische klachten. Verwijzing naar een GGZ of een psychiater had volgens deze huisarts nimmer plaatsgevonden.
Bij besluit van 26 oktober 2004, verder: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft het Uwv een rapport van 14 februari 2005 van de bezwaararbeidsdeskundige J. van As en een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige W.W.M. Strijbos van 24 augustus 2005 overgelegd.
Uit deze rapporten blijkt dat appellants vroegere werkgever nog bestaat maar dat de functie van scheerder daar niet meer bestaat omdat bij die werkgever productiematig weven niet meer voorkomt. De functie komt nog wel voor bij andere bedrijven in de regio; er werken in totaal nog 10 scheerders. Het is eenvoudig en laag gehonoreerd productiewerk in de textielindustrie. De belasting in het werk, dat door de arbeidsdeskundige Van As uitvoerig is omschreven na contact met een werkgever in de regio, is niet zwaar en is de laatste twintig jaar nauwelijks veranderd.
Omdat appellant, afgezien van de door de verzekeringsarts Bieze aangegeven beperking, geen beperkingen met betrekking tot zijn belastbaarheid heeft, wordt hij voor zijn eigen werk geschikt geacht.
Verdiscontering van werkloosheid op grond van het in het geval van appellant van toepassing gebleven artikel 21, tweede lid, aanhef en onder a van de WAO, zoals dat voor de stelselherziening van 1987 luidde, is naar het oordeel van de arbeidsdeskundige niet aan de orde nu appellant voor zijn eigen werk geschikt wordt geacht.
Vervolgens heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt, dat hij op medische gronden niet kan werken, herhaald.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad heeft in hetgeen namens appellant is aangevoerd geen aanleiding gevonden om anders te oordelen over het bestreden besluit dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gedaan.
Appellant heeft geen enkel medisch gegeven ingebracht dat twijfel zou kunnen doen rijzen aan de juistheid van de uitvoerige en naar het oordeel van de Raad ook zorgvuldige rapportage van de verzekeringsarts Bieze en de door die verzekeringsarts in dat rapport getrokken conclusies.
De enkele omstandigheid dat, naar het zeggen van mr. Peters ter zitting van de Raad, de huisarts appellant inmiddels wel zou hebben verwezen naar psychiatrische hulp, is voor de Raad onvoldoende grond om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid op de datum 18 april 2004, die thans in geding is.
Uitgaande van die belastbaarheid moet ook de Raad vaststellen dat appellant op 18 april 2004 niet door ziekte of gebrek buiten staat was zijn eigen werk als scheerder volledig te doen. Voorts is onweersproken gebleven dat deze functie op die datum in de regio waar appellant woont, nog steeds bestond. Van verlies aan verdienvermogen en dus van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO is, beoordeeld naar het criterium dat op appellant van toepassing is gebleven, daarom op de datum in geding geen sprake meer zodat het Uwv terecht de WAO-uitkering van appellant heeft ingetrokken.
De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 november 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) I.R.A. van Raaij.
JL