de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 31 maart 2005, 04/4890 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene] (hierna betrokkene).
Datum uitspraak: 29 november 2007
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.H.H. Fuchs, advocaat te ’s-Gravenhage een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2007. Namens appellant is mr. J. van Riet verschenen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Betrokkene, geboren in 1947, was per 1 januari 1997 in het genot van een uitkering in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Nadat betrokkene op 28 oktober 2003 is onderzocht door een voor appellant werkzame verzekeringsarts heeft een voor appellant werkzame arbeidsdeskundige op basis van de voor betrokkene vastgestelde en in de zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) neergelegde beperkingen een aantal functies geselecteerd waarmee betrokkene een verlies aan verdiencapaciteit leed van ongeveer 64%. Dat leidde tot een besluit van appellant van 4 december 2003 waarbij de WAO-uitkering van betrokkene per 5 februari 2004 werd herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
Betrokkene heeft tegen dat besluit bewaar gemaakt. Naar aanleiding daarvan heeft betrokkene zijn bezwaren in een hoorzitting nader toegelicht. Tevens heeft een voor appellant werkzame bezwaarverzekeringsarts betrokkene onderzocht. Appellant heeft vervolgens aangaande betrokkene een psychologische rapportage uit laten brengen door J.W.G.M. van Soest, gezondheidszorgpsycholoog. Deze heeft in een rapport van
16 augustus 2004 onder meer geadviseerd om ten aanzien van betrokkene een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week aan te nemen. In dat rapport is onder meer de volgende passage opgenomen:
"Zijn copingmogelijkheden kunnen verbeteren als hij een sociale vaardigheidstraining zou volgen. Ook zou hij geholpen kunnen zijn door deel te nemen aan een cursus hoe Nederland in elkaar steekt en wat voor zeden en gewoonten hier zijn (inburgeringscursus). Op zichzelf heeft de onderzochte inhoud genoeg om van dergelijke trainingen en cursussen te kunnen profiteren. De onderzochte is vastgelopen en reageert klagerig, emotioneel en hulpeloos op de veranderende levensomstandigheden die zich voordoen in zijn leven. Daardoor worden zijn copingmogelijkheden overdekt. Middels een sociale vaardigheidstraining kan hij leren de impliciet aanwezige copingmogelijkheden beter te benutten.
Als hij tegelijkertijd een deeltijdbaan aanneemt – desnoods op een lager niveau dan hij gewend is – krijgt hij bovendien een vaste structuur in zijn leven, alsmede de mogelijkheid zijn gevoel van eigenwaarde te verbeteren."
Naast deze rapportage heeft de bezwaarverzekeringsarts de beschikking gekregen over een aantal stukken, afkomstig van medisch specialisten die betrokken waren bij de behandeling van betrokkene. Dit heeft geleid tot een aanpassing van de voor betrokkene van toepassing zijnde FML. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarbij het advies ten aanzien van de urenbeperking niet overgenomen onder de overweging dat die beperking was gerelateerd aan een bijkomende behandeling die ten tijde van de datum in geding niet van toepassing was en daarom ook niet in de FML diende te worden meegenomen. Aan de hand van de aangepaste FML heeft een voor appellant werkzame bezwaararbeidsdeskundige vervolgens geconcludeerd dat een functie die eerder geschikt werd geacht, diende te vervallen. Dit had echter geen gevolgen voor de mate van arbeidsongeschiktheid. Bij het thans bestreden besluit van 27 oktober 2004 heeft appellant het in het besluit van 4 december 2003 neergelegde standpunt dan ook gehandhaafd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 5 februari 2004 moet worden herzien naar 55 tot 65%.
Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft de stellingen van betrokkene dat ten aanzien van hem meer medische beperkingen zouden moeten worden aangenomen verworpen en heeft daarbij overwogen dat het onderzoek door appellant zorgvuldig is geweest, dat kennis is genomen van de medische stukken, dat op basis daarvan de belastbaarheid van betrokkene is vastgesteld dan wel bijgesteld en dat betrokkene zelf geen medische stukken heeft ingebracht die er op duiden dat zijn klachten ernstiger zijn dan door appellant is aangenomen. De rechtbank was echter ten aanzien van de urenbeperking van oordeel dat appellant onvoldoende had gemotiveerd waarom deze niet was overgenomen. De gegeven onderbouwing dat de urenbeperking gerelateerd zou zijn aan een bijkomende training die op de datum in geding niet van toepassing is, berust naar het oordeel van de rechtbank op een eigen interpretatie van de betreffende rapportage. Volgens de rechtbank volgt die conclusie niet ondubbelzinnig uit die rapportage. Het had daarom naar het oordeel van de rechtbank op de weg van appellant gelegen om daarnaar navraag te doen bij de geraadpleegde deskundige. Door dat niet te doen en desondanks aan te nemen dat geen urenbeperking aangewezen was, heeft appellant volgens de rechtbank onzorgvuldig en in strijd met het vereiste van een deugdelijke motivering gehandeld, om welke reden de rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard en het bestreden besluit heeft vernietigd.
De stellingen van appellant in hoger beroep komen neer op een herhaling van het door de bezwaarverzekeringsarts ingenomen standpunt dat er geen aanleiding is om een urenbeperking aan te nemen. Daarbij is gesteld dat de combinatie van de geadviseerde sociale vaardigheidstraining in combinatie met een deeltijdbaan gelijk staat aan de belasting in een voltijdse baan. Daarbij is er op gewezen dat in de FML die in het advies is opgenomen, geen beperkingen op het handelingstempo zijn opgenomen.
Betrokkene heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven. Daarnaast is namens betrokkene gesteld dat zijn beperkingen veel verder gaan dan door appellant is aangenomen. Tevens heeft betrokkene gesteld dat het maatmanloon onjuist zou zijn vastgesteld.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad stelt allereerst vast dat het geding in hoger beroep zich beperkt tot het oordeel van de rechtbank ten aanzien van dat deel van het bestreden besluit dat betrekking heeft op het niet aannemen van een urenbeperking voor betrokkene. De overige aspecten van het bestreden besluit, waaronder de diverse door betrokkene gestelde verdergaande lichamelijke en geestelijke beperkingen en het maatmanloon staan thans niet ter beoordelingen en de Raad zal zich daarover dan ook niet uitlaten.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat de aanleiding voor de gestelde urenbeperking is gelegen in het volgen van een cursus, maar uit de betreffende passage in de rapportage valt dit niet zonder meer af te leiden. Ook overigens volgt dit niet zonder meer uit die rapportage. Met de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat het op de weg van appellant had gelegen om zich nader te verstaan met de opsteller van het rapport. Door dat niet te doen is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ontbeert het een voldoende draagkrachtige motivering. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet aanleiding appellant op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van betrokkene, welke worden begroot op € 644,--, zijnde de kosten van rechtsbijstand en € 19,66 aan reiskosten, totaal derhalve € 663,66.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 663,66 te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van
€ 428,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 november 2007.