ECLI:NL:CRVB:2007:BB9155

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/2135 WVG, 06/4242 WVG, 06/4243 WVG, 06/4244 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroepen inzake voorzieningen na overlijden van betrokkene

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2007 uitspraak gedaan over de hoger beroepen van appellante, de enig erfgename van wijlen betrokkene, tegen het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo. De rechtbank Zutphen had eerder de beroepen van betrokkene ongegrond verklaard met betrekking tot de weigering van het College om voorzieningen te treffen, zoals het verstrekken van een bruikleenauto en het aanpassen van de doucheruimte in haar woning. Na het overlijden van betrokkene op 13 oktober 2007 heeft appellante aangegeven de hoger beroepen te willen voortzetten, maar zij heeft niet onderbouwd welk procesbelang zij daarbij heeft. De Raad heeft vastgesteld dat er voor appellante geen procesbelang meer is, aangezien het toekennen van de gevraagde voorzieningen geen feitelijke betekenis voor haar zou hebben. De Raad heeft daarbij verwezen naar vaste jurisprudentie die stelt dat procesbelang aanwezig moet zijn om een hoger beroep ontvankelijk te verklaren. Aangezien appellante niet heeft aangetoond dat er nog enig belang is bij de voortzetting van de procedure, heeft de Raad de hoger beroepen niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij R.M. van Male als voorzitter fungeerde, bijgestaan door G.M.T. Berkel-Kikkert en J.N.A. Bootsma als leden. De griffier van de zitting was S.R. Bagga.

Uitspraak

P R O C E S - V E R B A A L
van de mondelinge uitspraak op 14 november 2007
CENTRALE RAAD VAN BEROEP
meervoudige kamer
Zitting hebben: R.M. van Male, als voorzitter,
G.M.T. Berkel-Kikkert en J.N.A. Bootsma, als leden
griffier: S.R. Bagga
Zaken 1 tot en met 4, reg.nrs: 05/2135 WVG, 06/4242 WVG, 06/4243 WVG en 06/4244 WVG inzake:
[Appellante], enig erfgename van wijlen [betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (hierna: appellante), vertegenwoordigd door mr. F.A. Janse, advocaat te Barneveld,
tegen
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo (hierna: College)
Appellante is, met voorafgaand bericht, niet ter zitting van de Raad verschenen. Het College heeft zich daar laten vertegenwoordigen door mr. J. Bezemer en mr. R.A. Oosterveer.
De rechtbank Zutphen heeft bij uitspraken van 23 februari 2005, 04/46, en 12 juni 2006, 05/582, 05/720 en 05/723 de beroepen tegen de (herhaalde) weigering van het College om aan [betrokkene] een bruikleenauto te verstrekken, de doucheruimte in haar woning (verder) aan te passen en een stalling voor de elektrische rolstoel te maken aan de achterzijde van haar woning, ongegrond verklaard.
Na het overlijden van [betrokkene] op 13 oktober 2007, heeft appellante te kennen gegeven dat zij de tegen de uitspraken van de rechtbank ingestelde hoger beroepen wenst voort te zetten. Daarbij is van de zijde van appellante evenwel niet onderbouwd aangegeven welk belang zij heeft bij voortzetting van de procedure.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad is sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van het (hoger) beroepschrift met het indienen van het (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en aan het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd.
Naar het oordeel van de Raad kan niet worden vastgesteld dat er voor appellante nog enig procesbelang is. Het alsnog toekennen van de gevraagde, in natura te verstrekken, voorzieningen zou voor haar immers geen feitelijke betekenis hebben, terwijl de stelling dat schade is geleden op geen enkele wijze nader is onderbouwd en derhalve niet voldoet aan het vereiste dat de stelling dat schade is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is.
De Raad beslist als volgt:
Verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk
Utrecht, 14 november 2007
Waarvan proces-verbaal.
De plv. griffier. De fungerend voorzitter.
(get) S.R. Bagga (get) R.M. van Male
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep.
IJ