ECLI:NL:CRVB:2007:BB8967

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/4532 WWB, 07/5862 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en terugvordering door College van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen

In deze zaak gaat het om de herziening van de bijstandsuitkering van appellanten, die van 12 november 1998 tot 12 november 2003 bijstand ontvingen op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen heeft na een onderzoek, dat werd uitgevoerd naar aanleiding van een vergelijking van bestanden met de Belastingdienst, besloten om de bijstand van appellanten over de periode van 1 juli 2001 tot en met 11 november 2003 te herzien. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat appellanten verzwegen inkomsten hadden, waardoor hen ten onrechte bijstand was verleend. De terugvordering van de bijstandsuitkering werd gematigd vanwege nalatig handelen van het College zelf.

De rechtbank Maastricht had het beroep van appellanten tegen het besluit van het College ongegrond verklaard. Appellanten stelden dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, omdat zij premies en subsidies hadden misgelopen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat er geen grond was voor het oordeel dat er sprake was van dringende redenen. De Raad benadrukte dat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door geen melding te maken van hun halfwezenuitkering, die zij ontvingen van de Sociale verzekeringsbank (Svb).

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het College bevoegd was om de bijstand te herzien en de kosten terug te vorderen. De Raad vond dat het College in overeenstemming met de beleidsregels had gehandeld en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze regels rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat appellanten niet tekort waren gedaan door de beslissing van het College om de terugvordering te matigen, gezien het nalatig handelen van het College zelf. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 27 november 2007.

Uitspraak

06/4532 WWB
07/5862 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], en [Appellant], appellant, beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 23 juni 2006, 06/149 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen (hierna: College)
Datum uitspraak: 27 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. L.C.A.M. Bouts, advocaat te Margraten, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2007. Voor appellanten is verschenen mr. Bouts. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Cubben, werkzaam bij de gemeente Sittard-Geleen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellanten ontvingen vanaf 12 november 1998 tot 12 november 2003 bijstand naar de norm voor gehuwden op grond van de Algemene bijstandswet (Abw).
Naar aanleiding van de uitkomst van een vergelijking van bestanden van de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Sittard-Geleen met die van de Belastingdienst is nader onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. In dat kader is informatie ingewonnen bij de Sociale verzekeringsbank (Svb), is dossieronderzoek verricht en is appellante gehoord. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 10 juni 2005.
De onderzoeksresultaten zijn voor het College aanleiding geweest om bij besluit van 10 juni 2005 de bijstand van appellanten over de periode van 1 juli 2001 tot en met 11 november 2003 te herzien en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 10.038,55 bruto van appellanten terug te vorderen op de grond dat als gevolg van verzwegen inkomsten aan appellanten tot een te hoog bedrag bijstand is verleend.
Bij besluit van 5 december 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 10 juni 2005 gegrond verklaard voor zover het de hoogte van de terugvordering betreft en voor het overige ongegrond. Besloten is de terugvordering te matigen tot een bedrag van € 5.992,85 netto in verband met nalatig handelen van de zijde van het College. In dat kader is overwogen dat appellante bij de hercontroles steeds giroafschriften heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij inkomsten had vanwege de Svb. Een tijdige reactie zou tot gevolg hebben gehad dat alleen de netto kosten van bijstand verrekend hadden hoeven te worden.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
5 december 2005 ongegrond verklaard.
Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Vaststaat dat appellante over de hier aan de orde zijnde periode een halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet ontving van de Svb. Niet is in geschil dat appellanten hiervan geen opgave hebben gedaan op de maandelijkse inkomstenformulieren. Zo bij appellanten onduidelijkheid bestond of zij deze halfwezenuitkering op de inkomstenformulieren dienden op te geven dan lag het op hun weg zich daaromtrent onverwijld met hun bijstandsconsulent te verstaan, hetgeen zij niet hebben gedaan. Aangezien het hier gaat om gegevens waarvan het appellanten redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn voor de (voortzetting van de) bijstandsverlening, hebben appellanten de ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden.
Appellanten hebben aangevoerd dat van een schending van de inlichtingenverplichting geen sprake is omdat zij bij hercontroles door de afdeling Werk en Inkomen giroafschriften hebben getoond waaruit blijkt dat appellante een halfwezenuitkering ontvangt. De Raad verwerpt deze grief. De omstandigheid dat het College bij bestudering van door appellanten getoonde giroafschriften had kunnen vaststellen dat appellanten niet alle inkomsten op de inkomstenformulieren verantwoordden betekent immers niet dat van een schending van de inlichtingenverplichting geen sprake meer is. De Raad merkt in dit verband op dat het College met het oog op een goede en doelmatige uitvoering van de wet moet kunnen afgaan op de juistheid van de op de maandelijkse inkomstenformulieren vermelde gegevens. Voorts doet aan de constatering dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden niet af de omstandigheid dat de Svb de bijstandsconsulent van appellanten indertijd heeft meegedeeld dat appellante een halfwezenuitkering zou gaan ontvangen.
Nu de schending van de inlichtingenverplichting tot gevolg heeft gehad dat aan appellanten tot een te hoog bedrag bijstand is verleend, is het College op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet werk en bijstand (WWB) bevoegd de bijstand over de hier van belang zijnde periode te herzien en alsnog rekening te houden met de verzwegen inkomsten.
Blijkens de door het College vastgestelde Beleidsregels Wet werk en bijstand (Beleidsregels), zoals die ten tijde hier van belang luidden, gaat het College in gevallen van het niet of niet behoorlijke nakomen van de inlichtingenverplichting steeds over tot intrekking of herziening van de als gevolg daarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand, tenzij sprake is van dringende redenen. Naar het oordeel van de Raad gaat deze beleidsregel de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. In het voorliggende geval heeft het College in overeenstemming met dit beleid gehandeld. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Raad geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het College, met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van deze beleidsregel had moeten afwijken.
Uit hetgeen hiervoor met betrekking tot de herziening is overwogen volgt dat het College op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd is de kosten van bijstand van appellanten terug te vorderen voor zover deze tot een te hoog bedrag is verleend. Blijkens de Beleidsregels wordt de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand teruggevorderd, tenzij sprake is van dringende redenen. Zoals de Raad meermalen heeft overwogen gaat een dergelijk beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. Appellanten hebben gesteld dat sprake is van dringende redenen omdat zij premies en subsidies hebben misgelopen over het hier aan de orde zijnde tijdvak. Daartoe is aangevoerd dat zij indertijd geen aanspraak konden maken op deze tegemoetkomingen vanwege hun inkomen boven het sociaal minimum. In het aangevoerde ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan het College (gedeeltelijk) van terugvordering had behoren af te zien.
In het aangevoerde ziet de Raad evenmin bijzondere omstandigheden op grond waarvan het College, met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van deze beleidsregel had moeten afwijken.
Het College heeft besloten, gelet op het feit dat het zelf nalatig is geweest, om geen gebruik te maken van de in artikel 58, vierde lid, tweede volzin, van de WWB neergelegde bevoegdheid tot bruto terugvordering. Naar het oordeel van de Raad zijn appellanten hierdoor niet tekort gedaan.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.J.A. Kooijman en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 november 2007.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
IJ