ECLI:NL:CRVB:2007:BB8757

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6057 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de juistheid van de WAO-schatting en medische onderzoeken door het Uwv

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 september 2006, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 16 december 2004 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante werd vastgesteld op 55-65%. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 13 juli 2007 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het Uwv niet vertegenwoordigd was.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen reden is om het medische onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken. De Raad heeft vastgesteld dat de Functionele Mogelijkheden Lijst correct is vastgesteld en dat de rapporten van Instituut Psychosofia geen aanleiding geven tot een andere conclusie. De Raad heeft ook de arbeidskundige component van de schatting beoordeeld en geconcludeerd dat de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 9 november 2007.

Uitspraak

06/6057 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 september 2006, 06/272 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv was niet vertegenwoordigd.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 3 april 2002 heeft het Uwv aan appellante medegedeeld dat haar WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%, ongewijzigd blijft. Bij besluit van 23 oktober 2002 heeft het Uwv het tegen het besluit van
3 april 2002 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen het besluit van 23 oktober 2002 is beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. Dit beroep is bij de uitspraak van 17 december 2003 gegrond verklaard, het besluit van 23 oktober 2002 is vernietigd en de rechtbank heeft een proceskostenveroordeling uitgesproken. Voorts is aan het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Appellante heeft bij de Raad hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
Bij besluit van 16 december 2004 (bestreden besluit) heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen waarin het bezwaar gegrond is verklaard en de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid is bepaald op 55-65%.
Bij uitspraak van 6 januari 2006, 04/12 WAO en 04/7105 WAO, is de Raad tot het oordeel gekomen dat het hoger beroep is beperkt tot de door de rechtbank in de uitspraak van 17 december 2003 uitgesproken proceskostenveroordeling. Het hoger beroep werd niet mede geacht zich uit te strekken tot het ter uitvoering van de uitspraak van 17 december 2003 genomen besluit van 16 december 2004.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 6 januari 2006 de uitspraak van 17 december 2003 bevestigd en het geding voor zover het betrekking heeft op het besluit van 16 december 2004 ter verdere behandeling terug gewezen naar de rechtbank Rotterdam.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard en heeft hiertoe - kort samengevat - overwogen dat er geen reden is het medische onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden, dat de Functionele Mogelijkheden Lijst correct is vastgesteld en dat de rapporten van Instituut Psychosofia dat niet anders maken.
De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat er geen grond voor twijfel is aan de door de bezwaarverzekeringsarts in aanmerking genomen medische beperkingen van appellante. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en maakt deze tot de zijne.
Ten aanzien van de waarde en kracht van de rapporten van het Instituut Psychosofia wijst de Raad op zijn uitspraak van 13 juli 2005, LJN: AT9828.
Met betrekking tot de arbeidskundige component van de schatting overweegt de Raad dat de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.
Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 november 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
MK