ECLI:NL:CRVB:2007:BB8505
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J. Brand
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en de verjaringstermijn
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving sinds 22 maart 1974 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die in 1993 werd aangepast op basis van zijn inkomsten. In juni 2004 heeft het Uwv een terugvordering ingesteld van een bedrag van € 16.248,28, dat onverschuldigd aan appellant was betaald over de periode van 1 januari 1999 tot 1 augustus 2002. De rechtbank heeft deze terugvordering bevestigd, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 november 2007 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat er geen onaanvaardbare consequenties voor appellant zijn en dat de vermogens- en inkomenspositie van appellant in aanmerking moet worden genomen bij de invordering. De Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het vertrouwensbeginsel en bevestigt dat de terugvordering rechtmatig is.
Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de verjaringstermijn van de terugvordering. De Raad stelt vast dat de verjaringstermijn van vijf jaar niet is overschreden, omdat de termijn is gestuit door de brief van het Uwv van 23 juli 2002. Ook de grief van appellant over de redelijke termijn in de procedure wordt verworpen; de Raad oordeelt dat de procedure niet onredelijk lang is geweest.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen.