ECLI:NL:CRVB:2007:BB8258

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1636 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om woonvoorziening in de vorm van trapliften en de beoordeling van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om een woonvoorziening in de vorm van twee trapliften voor betrokkene, die als gevolg van het post-polio-syndroom gehandicapt is. Het bestuur van de Regionale Organisatie Gehandicaptenvoorzieningen Nieuwe Waterweg Noord (appellant) had het verzoek afgewezen, omdat verhuizing naar een goedkopere en adequate woning als de beste oplossing werd gezien. Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, met het argument dat zijn huidige woning al grotendeels was aangepast aan zijn handicap en dat de trapliften de laatste noodzakelijke aanpassing zouden zijn.

De rechtbank Rotterdam had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van appellant vernietigd, omdat het niet op een deugdelijke grondslag berustte. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Raad overwoog dat de Wvg (Wet voorzieningen gehandicapten) voorschrijft dat het gemeentebestuur zorg moet dragen voor verantwoorde woonvoorzieningen. De Raad concludeerde dat in dit geval de omstandigheden zodanig waren dat appellant een uitzondering op het verhuisprimaat had moeten maken en de gevraagde woningaanpassing had moeten toekennen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad. Tevens werd het verzoek van betrokkene om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de termijn niet was overschreden. Appellant werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, tot een bedrag van € 23,88.

Uitspraak

06/1636 WVG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het bestuur van de Regionale Organisatie Gehandicaptenvoorzieningen Nieuwe Waterweg Noord (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 februari 2006, 05/3823 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 18 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door I. de Vries, werkzaam bij de Regionale Organisatie Gehandicaptenvoorzieningen Nieuwe Waterweg Noord. Betrokkene is verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene is als gevolg van het post-polio-syndroom gehandicapt. In verband met de door hem ondervonden problemen met traplopen heeft betrokkene appellant verzocht hem in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) in aanmerking te brengen voor een woonvoorziening in de vorm van twee trapliften in zijn woning.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft Salude Medisch Advies B.V. aan appellant advies uitgebracht. In dit advies is onder meer geconcludeerd dat er een medische indicatie bestaat voor het gebruik van twee stoelliften dan wel voor een verhuizing naar een gelijkvloerse woning. Vervolgens heeft appellant bij besluit van 31 maart 2005 aan betrokkene medegedeeld dat in zijn woning twee trapliften noodzakelijk zijn. Omdat dit volgens appellant zeer hoge kosten met zich brengt, is verhuizing naar een voor betrokkene geschikte woning voorliggend. Indien betrokkene verhuist naar een voor hem geschikte woning, komt hij in aanmerking voor een tegemoetkoming van € 2.360,-- in de verhuis- en inrichtingskosten.
1.2. Betrokkene heeft tegen het besluit van 31 maart 2005 bezwaar gemaakt en onder meer aangevoerd dat zijn woning reeds grotendeels aan zijn handicap is aangepast en dat de trapliften de laatste grote aanpassing vormen. Om die reden dient volgens betrokkene in dit geval voor aanpassing van de huidige woning te worden gekozen.
1.3. Bij besluit van 25 juli 2005 heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft daarbij zich op het standpunt gesteld dat gekozen dient te worden voor de goedkoopste adequate voorziening. Aangezien het realiseren van twee trapliften neerkomt op een bedrag van ongeveer € 7.000,-- en een verhuiskostenvergoeding inclusief enkele eenvoudige aanpassingen in de nieuwe woning € 3.350,-- bedraagt, komt betrokkene in aanmerking voor de verhuiskostenvergoeding. Verder worden in de gemeente Maassluis regelmatig voor betrokkene geschikte woningen aangeboden die voldoen aan de door appellant gestelde eisen en zijn er geen zwaarwegende redenen die zich verzetten tegen een verhuizing.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling over het griffierecht - het door appellant tegen het besluit van 25 juli 2005 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd omdat het - in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht - niet op een deugdelijke grondslag berust, en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak. Naar het oordeel van de rechtbank is het, gelet op hetgeen betrokkene in beroep heeft aangevoerd, aannemelijk dat de met verhuizen gemoeide kosten van aanpassing van een beschikbaar komende woning (aanzienlijk) hoger zullen liggen dan appellant heeft aangenomen, hetgeen een ander licht zou werpen op de vraag of de gevraagde woonvoorziening niet als de goedkoopste adequate kan worden aangemerkt.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van onder meer woonvoorzieningen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten. Ingevolge artikel 3 van de Wvg moeten deze voorzieningen verantwoord, dat wil zeggen doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht zijn. In artikel 2, eerste lid, van de Wvg is voorts bepaald dat het gemeentebestuur met inachtneming van hetgeen bij en krachtens de Wvg is bepaald, bij verordening regels dient vast te stellen.
4.1.2. Ter uitvoering van de in artikel 2, eerste lid, van de Wvg neergelegde opdracht heeft de raad van de gemeente Maassluis de Verordening Voorzieningen Gehandicapten Nieuwe Waterweg Noord 2002 (hierna: Verordening) vastgesteld.
4.1.3. Artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening bepaalt dat een voorziening aan een gehandicapte slechts kan worden verstrekt voor zover deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopste adequate voorziening kan worden aangemerkt.
4.1.4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Verordening kan de door het bestuursorgaan te verstrekken woonvoorziening bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van onder meer verhuizing en inrichting (onderdeel a) en woningaanpassing (onderdeel b).
4.1.5. Artikel 2.2, tweede lid, van de Verordening bepaalt, voor zover hier van belang, dat het bestuursorgaan een financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten kan verstrekken indien de woonvoorziening, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, van de Verordening (woningaanpassing), niet als goedkoopste adequate oplossing kan worden aangemerkt.
4.2.1. Volgens de rechtspraak van de Raad is het zogenoemde primaat van verhuizing in beginsel niet in strijd met de uit de artikelen 2 en 3 van de Wvg voortvloeiende zorgplicht om verantwoorde woonvoorzieningen voor gehandicapten te bieden. Er kunnen zich echter dusdanig zwaarwegende omstandigheden voordoen, dat op het verhuisprimaat een uitzondering moet worden gemaakt. De Raad voegt daaraan thans toe, dat het maken van een dergelijke uitzondering zijn juridische grondslag vindt in de verplichting van het betrokken bestuursorgaan om niet onverkort vast te houden aan de - dwingende - voorschriften van de toepasselijke verordening, indien het daarmee zou handelen in strijd met het - hogere - voorschrift van artikel 3 van de Wvg.
4.2.2. Blijkens het Verstrekkingenboek voorzieningen gehandicapten Nieuwe Waterweg Noord onderkent appellant het onder 4.2.1 overwogene. Indien aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn, geeft appellant uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de belanghebbende. Uitgangspunt is derhalve het primaat van verhuizing. Bij de afweging tussen aanpassen of verhuizen wordt echter niet alleen rekening gehouden met de kosten, maar ook met andere factoren. Welke factoren van toepassing zijn, is afhankelijk van de individuele situatie van de belanghebbende.
4.3.1. Betrokkene woont vanaf 1971 in zijn huidige woning. Het betreft een koopwoning, die betrokkene blijkens de gedingstukken grotendeels zelf aan zijn handicap en de daaruit voortvloeiende beperkingen heeft aangepast. Op de trapliften na hoeven geen aanpassingen meer in die woning te worden aangebracht. Gelet op deze omstandigheden en op het feit dat het verschil in de kosten van de gevraagde woningaanpassing enerzijds en het door appellant vastgestelde bedrag aan verhuis- en inrichtingskosten inclusief eventuele aanpassingen in de nieuwe woning anderzijds als relatief gering moet worden aangemerkt, is de Raad van oordeel dat in dit geval sprake is van dusdanig zwaarwegende omstandigheden dat appellant een uitzondering had moeten maken op het verhuisprimaat en de gevraagde woningaanpassing had moeten toekennen.
4.3.2. Reeds uit het onder 4.3.1 overwogene vloeit voort dat de rechtbank het beroep terecht gegrond heeft verklaard en het besluit van 25 juli 2005 terecht heeft vernietigd. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden, voor bevestiging in aanmerking komt. Appellant zal een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 31 maart 2005 moeten nemen met inachtneming van de uitspraak van de Raad.
4.4.1. Betrokkene heeft de Raad verzocht om appellant te veroordelen tot vergoeding van immateriële schade op de grond dat appellant uiterlijk op 4 maart 2005, zijnde zes weken na het indienen van de aanvraag, een - positief - besluit had kunnen nemen en dat sindsdien 923 dagen zijn verstreken. De Raad leest dit verzoek aldus, dat wordt verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
4.4.2. Op grond van de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens begint de redelijke termijn te lopen op het moment dat duidelijk is dat tussen partijen een geschil bestaat. Doorgaans zal dit het moment zijn waarop bezwaar wordt gemaakt, in dit geval 3 mei 2005. De Raad stelt vast dat vanaf de indiening van het bezwaarschrift tot aan de datum van deze uitspraak twee jaar en ruim zeven maanden zijn verstreken. Gelet hierop is de in artikel 6, eerste lid, van het EVRM bedoelde termijn niet overschreden, zodat het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding dient te worden afgewezen.
4.5. De Raad ziet ten slotte aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, begroot op € 23,88 wegens reiskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, met dien verstande dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak van de Raad;
Wijst het verzoek van betrokkene om veroordeling tot schadevergoeding af;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 23,88, te betalen door de Regionale Organisatie Gehandicaptenvoorzieningen Nieuwe Waterweg Noord;
Bepaalt dat van de Regionale Organisatie Gehandicaptenvoorzieningen Nieuwe Waterweg Noord een griffierecht van € 428,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en J.N.A. Bootsma en F.J.L. Pennings als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 december 2007.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) R.L. Rijnen.
RB2712